ECLI:NL:PHR:1932:1

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 1932
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
35254
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • W.J. van der Klooster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van raadsman bij cassatie en de rol van gemachtigde in het strafrecht

In deze zaak stond de requirant terecht voor het Kantongerecht te ’s-Hertogenbosch wegens overtreding van artikel 5 van het Motor- en Rijwielreglement. De requirant verscheen niet persoonlijk, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, Mr. H.W.A. Schippereijn, advocaat te ’s-Hertogenbosch. Deze verklaarde dat hij specifiek was gevolmachtigd om de requirant te vertegenwoordigen. Na een veroordelend vonnis ging de requirant in hoger beroep, maar ook hier verscheen hij niet zelf. Mr. Schippereijn trad opnieuw op als raadsman en maakte gebruik van een schriftelijke machtiging.

Het vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te ’s-Hertogenbosch werd op 28 juli 1932 bevestigd, waarna cassatie werd aangetekend. De akte van cassatie werd ingediend door Mr. Schippereijn, die verklaarde gevolmachtigd te zijn om dit te doen. Echter, de conclusie van de Advocaat-Generaal, Wijnveldt, stelde dat Mr. Schippereijn niet bevoegd was om cassatie aan te tekenen. Hoewel de akte formeel voldeed aan de eisen van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering, bleek uit de stukken niet dat hij daadwerkelijk als raadsman had opgetreden. De Advocaat-Generaal merkte op dat de rol van gemachtigde en raadsman niet in één persoon verenigbaar zijn, en dat zonder bijzondere volmacht Mr. Schippereijn geen beroep in cassatie kon instellen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal was dan ook om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, waarbij hij verwees naar eerdere jurisprudentie die de scheiding tussen de rollen van gemachtigde en raadsman benadrukt. De zaak illustreert de noodzaak van duidelijke volmachten en de strikte toepassing van de regels omtrent vertegenwoordiging in het strafrecht.

Conclusie

Conclusie van den Advocaat-Generaal Wijnveldt.
Requirant stond aanvankelijk terecht voor het Kantongerecht te ’s-Hertogenbosch wegens overtreding van art. 5 Motor- en Rijwielreglement.
Aldaar verscheen hij niet persoonlijk, doch bij gemachtigde, nl. Mr. H.W.A. Schippereijn, advocaat te ’s-Hertogenbosch, die, in overeenstemming met art. 398, 2 Sv. verklaarde daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Van het veroordeelend vonnis kwam verdachte zelf in hooger beroep. Ter terechtzitting der Arrondissements-Rechtbank te ’s-Hertogenbosch verscheen verdachte niet, doch trad blijkens, het proces-verbaal der zitting, als raadsman Mr. Schippereijn, advocaat te ’s-Hertogenbosch op, tevens als gemachtigde handelend blijkens een door hem overgelegde schriftelijke machtiging.
Het veroordeelend vonnis werd op 28 Juli 1932 bevestigd.
Daarop werd cassatie aangeteekend.
De akte luidt: Heden den vierden Augustus negentien honderd twee en dertig verscheen voor den Griffier der Arrondissements-Rechtbank te ’s-Hertogenbosch ter Griffie, de Heer Mr. H.W.A. Schippereijn, Advocaat en Procureur wonende te ’s-Hertogenbosch, als raadsman van:
[requirant], geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1891, fabrikant, wonende te [woonplaats] van [a-straat 1].
Welke comparant verklaarde bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om voor en namens dezen cassatie aan te teekenen tegen een vonnis der Rechtbank d.d. 28 Juli 1932, onder rol No. 1380 gewezen tegen [requirant] voornoemd, en dientengevolge in voormelde hoedanigheid tegen evengenoemd vonnis cassatie aan te teekenen.
Verzoekende van die verklaring acte ten effecte rechtens en draagt daarna de onderteekeningen.
Middelen zijn niet voorgesteld.
Ambtshalve merk ik op, dat naar mijn meening Mr. Schippereijn niet bevoegd was cassatie aan te teekenen. Wel voldoet de hierboven vermelde akte formeel aan de eischen van art. 450 Sv., maar het blijkt niet uit de stukken dat Mr. Schippereijn inderdaad als raadsman is opgetreden.
Wel wordt hij als zoodanig vermeld in het hiervoor vermelde proces-verbaal der terechtzitting van de Rechtbank, doch m.i. kan die vermelding niet de bevoegdheid geven welke ontbrak blijkens hetgeen verder in dat stuk is opgenomen.
Mr. Schippereijn is krachtens art. 398, 2 in verband met art. 425 sub 1 Sv. ter terechtzitting der Rechtbank opgetreden als gemachtigde van verdachte die afwezig bleef, en al wordt hij nu ook bovendien raadsman genoemd, dit neemt niet weg, dat de hoedanigheid van raadsman met die van gemachtigde als bedoeld in genoemde artikelen niet in één persoon vereenigbaar is.
Zooals het arrest van den H.R. van 4 Februari 1929 (W. 11966, 6; N.J. 1929, 604) zegt, neemt de gemachtigde de plaats van verdachte in, deze wordt geheel met hem vereenzelvigd, de raadsman verleent slechts bijstand.
Zonder bijzondere volmacht kon dus Mr. Schippereijn geen beroep in cassatie instellen. Volledigheidshalve wijs ik er nog op, dat Blok-Besier (dl. II blz. 473) op grond van art. 38 Sv. van andere meening zijn. Echter ziet m.i. art. 450 Sv. uitsluitend op den raadsman die den verdachte bij den rechter tegen wiens uitspraak het beroep gericht is, heeft bijgestaan. In dien zin ook bovengenoemd arrest.
Ik concludeer tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.