ECLI:NL:PHR:1932:1
Parket bij de Hoge Raad
- W.J. van der Klooster
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van raadsman bij cassatie en de rol van gemachtigde in het strafrecht
In deze zaak stond de requirant terecht voor het Kantongerecht te ’s-Hertogenbosch wegens overtreding van artikel 5 van het Motor- en Rijwielreglement. De requirant verscheen niet persoonlijk, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, Mr. H.W.A. Schippereijn, advocaat te ’s-Hertogenbosch. Deze verklaarde dat hij specifiek was gevolmachtigd om de requirant te vertegenwoordigen. Na een veroordelend vonnis ging de requirant in hoger beroep, maar ook hier verscheen hij niet zelf. Mr. Schippereijn trad opnieuw op als raadsman en maakte gebruik van een schriftelijke machtiging.
Het vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te ’s-Hertogenbosch werd op 28 juli 1932 bevestigd, waarna cassatie werd aangetekend. De akte van cassatie werd ingediend door Mr. Schippereijn, die verklaarde gevolmachtigd te zijn om dit te doen. Echter, de conclusie van de Advocaat-Generaal, Wijnveldt, stelde dat Mr. Schippereijn niet bevoegd was om cassatie aan te tekenen. Hoewel de akte formeel voldeed aan de eisen van artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering, bleek uit de stukken niet dat hij daadwerkelijk als raadsman had opgetreden. De Advocaat-Generaal merkte op dat de rol van gemachtigde en raadsman niet in één persoon verenigbaar zijn, en dat zonder bijzondere volmacht Mr. Schippereijn geen beroep in cassatie kon instellen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was dan ook om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, waarbij hij verwees naar eerdere jurisprudentie die de scheiding tussen de rollen van gemachtigde en raadsman benadrukt. De zaak illustreert de noodzaak van duidelijke volmachten en de strikte toepassing van de regels omtrent vertegenwoordiging in het strafrecht.