ECLI:NL:PHR:1926:2

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 1926
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
2912 / 2913
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • T.J. Noyon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de grondslag van een belastingaanslag en de rol van aangifte in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 22 september 1926, werd een cassatiemiddel ingediend dat volgens de Procureur-Generaal een feitelijke grondslag ontbeert. De zaak betreft een belastingaanslag waarbij de belanghebbende een aangifte voor de vermogensbelasting had gedaan, die niet overeenkwam met de aangifte voor de inkomstenbelasting. De Raad van beroep had in zijn uitspraak niet expliciet beslist op basis van de aangifte voor de vermogensbelasting, maar had in plaats daarvan de administratie en de gegevens die ten grondslag lagen aan de navordering in overweging genomen. De Procureur-Generaal concludeerde dat er geen nieuw feit aanwezig was dat de navordering zou rechtvaardigen, en dat de uitspraak van de Raad van beroep niet op een juiste wijze was onderbouwd. De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk dat het cassatiemiddel niet gegrond was en concludeerde tot verwerping van het beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke feitelijke grondslag in belastingzaken en de noodzaak voor de Raad van beroep om expliciet te motiveren op welke gronden een beslissing wordt genomen.

Conclusie

N° 2912/2913
De Procureur-Generaal;
Overwegende dat het cassatiemiddel eenen feitelijken grondslag ontbeert:
1° omdat in de uitspraak waarvan beroep niet beslist wordt op grond van eene verbeterde aangifte betreffende de inkomsten van den belanghebbende, maar daarin alleen melding wordt gemaakt van eene aangifte (aanslag) voor de vermogensbelasting die niet met de aangifte voor de inkomstenbelasting strookt;
2° omdat de Raad van beroep niet uitdrukkelijk zijne beslissing doet berusten op het feit van aangifte voor de vermogenbelasting en dus niet beslist dat deze op zich zelve niet een nieuw feit zoude opleveren, maar ook in aanmerking neemt dat de administratie geene zekere gegevens heeft gehad waarop de navordering is gebaseerd, en uit een en ander, in het bijzonder uit het laatste afleidt dat er geen in aanmerking komend feit aanwezig is;
Concludeert tot verwerping van het beroep.
T.J. Noyon