ECLI:NL:PHR:1926:2
Parket bij de Hoge Raad
- T.J. Noyon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de grondslag van een belastingaanslag en de rol van aangifte in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 22 september 1926, werd een cassatiemiddel ingediend dat volgens de Procureur-Generaal een feitelijke grondslag ontbeert. De zaak betreft een belastingaanslag waarbij de belanghebbende een aangifte voor de vermogensbelasting had gedaan, die niet overeenkwam met de aangifte voor de inkomstenbelasting. De Raad van beroep had in zijn uitspraak niet expliciet beslist op basis van de aangifte voor de vermogensbelasting, maar had in plaats daarvan de administratie en de gegevens die ten grondslag lagen aan de navordering in overweging genomen. De Procureur-Generaal concludeerde dat er geen nieuw feit aanwezig was dat de navordering zou rechtvaardigen, en dat de uitspraak van de Raad van beroep niet op een juiste wijze was onderbouwd. De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk dat het cassatiemiddel niet gegrond was en concludeerde tot verwerping van het beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke feitelijke grondslag in belastingzaken en de noodzaak voor de Raad van beroep om expliciet te motiveren op welke gronden een beslissing wordt genomen.