ECLI:NL:PHR:1922:4
Parket bij de Hoge Raad
- T.J. Noyon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over afschrijving op aandelen en kapitaalsverlies in de oorlogswinstbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij de Procureur-Generaal concludeert dat de eerdere uitspraak onterecht is. Het eerste cassatiemiddel stelt dat artikel 10 van de Wet op de oorlogswinstbelasting 1916 in combinatie met artikel 10 van de Wet op de inkomstenbelasting 1914 niet toestaat dat de gerequireerde afrekening maakt voor de vermindering van de waarde van aandelen in Russische petroleumondernemingen. De Procureur-Generaal legt uit dat verlies op kapitaalbeleggingen in aandelen in andere ondernemingen wel als verlies op zaken in het bedrijf kan worden aangemerkt, maar niet voor zaken die voor de uitoefening van het bedrijf worden gebruikt en waarop afschrijving kan plaatsvinden. Dit betekent dat het cassatiemiddel, voor zover het betreft de afschrijving op aandelen, gegrond is.
Daarnaast wordt in het tweede cassatiemiddel gesteld dat de beslissing berust op artikel 27 van de statuten van de gerequireerde. De Procureur-Generaal merkt op dat de vraag of de uitkeringen onder bedrijfskosten kunnen worden gebracht, niet kan worden beantwoord zonder kennis van de inhoud van dat artikel. Aangezien deze inhoud niet in de eerdere uitspraak is vermeld, kan de juistheid van die uitspraak niet door de Hoge Raad worden beoordeeld. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak niet met redenen is omkleed.
De Procureur-Generaal concludeert tot vernietiging van de eerdere uitspraak en verwijzing van de zaak naar de Raad van beroep voor de directe belastingen in 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad.