Conclusie
Overwegende dat feitelijk vaststaat dat oorspronkelijk de eerste en eenige aandeelhouder in de Bataafsche Petroleummaatschappij, de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen in Nederlandsch Indië en de Shellcompany, aanspraak zouden hebben op de dividenden in evenredigheid van hun bezit van aandeelen, doch dat eene wijziging in de statuten der Bataafsche Petroleummaatschappij medebrengt dat de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ontvangt 95% der uitdeelingen en de Shellcompany 5%; dat tevens vaststaat dat ten gevolge van eene overeenkomst tusschen de beide aandeelhouders hetgeen de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij meer ontvangt dan waarop zij volgens haar aandeelenbezit aanspraak zou kunnen maken door haar wordt afgedragen aan de Shellcompany tegenover uitkeering van hetgeen door deze meer ontvangen wordt uit hare aandeelen in de Anglosaxoncompany waarin ook de beide maatschappijen de eenige aandeelhouders zijn, ingevolge gelijke statutenwijziging en overeenkomst omtrent de verdeeling van de uitdeelingen van deze maatschappij; dat het nu de vraag is of de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij in den zin van artikel 3 der Wet op de dividend- en tantième-belasting geniet het volle bedrag dat zij als uitdeeling van de Bataafsche Petroleummaatschappij ontvangt dan wel alleen dat bedrag voor zooverre als het te boven gaat hetgeen zij aan de Shellcompany moet afdragen na verrekening met hetgeen deze krachtens overeenkomst aan haar afdraagt uit de uitdeeling der Anglosaxoncompany; dat deze vraag in de uitspraak waarvan beroep te recht in eerstgemelden zin wordt beantwoord op grond dat het als uitdeeling ontvangene als zoodanig ook genoten wordt onverschillig wat daarmede door hem die het ontvangt gedaan wordt; dat toch artikel 3 aftrek toestaat van hetgeen genoten wordt ter zake van het bezit van aandeelen op naam in andere vennootschappen, vereenigingen of maatschappijen bepaald bij artikel 1; dat onbetwist is dat deze bepaling strekt tot voorkoming van het heffen van dubbele belasting, omdat de uitdeeling op de bedoelde aandeelen reeds belast is bij de onderneming die ze doet; dat alzoo de uitdeeling komt in het voordeel van de aandeelhoudersmaatschappij en reeds daarom door haar genoten wordt, al bestaan er contractueele verplichtingen tegenover een ander betreffende het gebruik er van de uitdeeling wordt gemaakt;
Concludeert tot verwerping van het beroep.
T.J. Noyon