ECLI:NL:PHR:1922:2

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 1922
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
843
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • T.J. Noyon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dividend- en Tantiemebelasting en de gevolgen van statutenwijzigingen voor aandeelhouders

In deze zaak gaat het om de dividend- en tantième-belasting en de gevolgen van een wijziging in de statuten van de Bataafsche Petroleummaatschappij. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen in Nederlandsch Indië en de Shellcompany zijn de oorspronkelijke aandeelhouders van de Bataafsche Petroleummaatschappij. Door een wijziging in de statuten ontvangt de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij 95% van de uitkeringen, terwijl de Shellcompany 5% ontvangt. Er is een overeenkomst tussen de aandeelhouders die regelt dat het bedrag dat de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij meer ontvangt dan haar aandeelhoudersrecht, wordt afgedragen aan de Shellcompany. Dit roept de vraag op of de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij het volledige bedrag dat zij ontvangt als uitkering van de Bataafsche Petroleummaatschappij kan beschouwen als genoten in de zin van artikel 3 van de Wet op de dividend- en tantième-belasting, of slechts het bedrag dat zij na verrekening met de Shellcompany overhoudt.

De uitspraak in eerste aanleg beantwoordt deze vraag in de zin dat het ontvangen bedrag als uitkering wordt beschouwd, ongeacht wat er met dat bedrag gebeurt. Artikel 3 van de wet staat echter aftrek toe van hetgeen genoten wordt ter zake van het bezit van aandelen in andere vennootschappen. Dit is bedoeld om dubbele belasting te voorkomen, aangezien de uitkering op de aandelen al belast is bij de onderneming die deze uitkering doet. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de uitkering in het voordeel van de aandeelhoudersmaatschappij komt en daarom door haar als genoten wordt beschouwd, ongeacht contractuele verplichtingen die zij heeft tegenover een ander. De Procureur-Generaal concludeert tot verwerping van het beroep.

Conclusie

843.
Conclusie van den Procureur-Generaal.
De Procureur-Generaal;
Overwegende dat feitelijk vaststaat dat oorspronkelijk de eerste en eenige aandeelhouder in de Bataafsche Petroleummaatschappij, de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen in Nederlandsch Indië en de Shellcompany, aanspraak zouden hebben op de dividenden in evenredigheid van hun bezit van aandeelen, doch dat eene wijziging in de statuten der Bataafsche Petroleummaatschappij medebrengt dat de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ontvangt 95% der uitdeelingen en de Shellcompany 5%; dat tevens vaststaat dat ten gevolge van eene overeenkomst tusschen de beide aandeelhouders hetgeen de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij meer ontvangt dan waarop zij volgens haar aandeelenbezit aanspraak zou kunnen maken door haar wordt afgedragen aan de Shellcompany tegenover uitkeering van hetgeen door deze meer ontvangen wordt uit hare aandeelen in de Anglosaxoncompany waarin ook de beide maatschappijen de eenige aandeelhouders zijn, ingevolge gelijke statutenwijziging en overeenkomst omtrent de verdeeling van de uitdeelingen van deze maatschappij; dat het nu de vraag is of de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij in den zin van artikel 3 der Wet op de dividend- en tantième-belasting geniet het volle bedrag dat zij als uitdeeling van de Bataafsche Petroleummaatschappij ontvangt dan wel alleen dat bedrag voor zooverre als het te boven gaat hetgeen zij aan de Shellcompany moet afdragen na verrekening met hetgeen deze krachtens overeenkomst aan haar afdraagt uit de uitdeeling der Anglosaxoncompany; dat deze vraag in de uitspraak waarvan beroep te recht in eerstgemelden zin wordt beantwoord op grond dat het als uitdeeling ontvangene als zoodanig ook genoten wordt onverschillig wat daarmede door hem die het ontvangt gedaan wordt; dat toch artikel 3 aftrek toestaat van hetgeen genoten wordt ter zake van het bezit van aandeelen op naam in andere vennootschappen, vereenigingen of maatschappijen bepaald bij artikel 1; dat onbetwist is dat deze bepaling strekt tot voorkoming van het heffen van dubbele belasting, omdat de uitdeeling op de bedoelde aandeelen reeds belast is bij de onderneming die ze doet; dat alzoo de uitdeeling komt in het voordeel van de aandeelhoudersmaatschappij en reeds daarom door haar genoten wordt, al bestaan er contractueele verplichtingen tegenover een ander betreffende het gebruik er van de uitdeeling wordt gemaakt;
Concludeert tot verwerping van het beroep.
30 October 1922.
T.J. Noyon