Conclusie
Overwegende dat blijkens het bestreden Arrest feitelijk vaststaat, dat requestrant op 13 November jl te [woonplaats] vertoefde als "doortrekkend reiziger en vreemdeling", dat hij op dien dag in het Huis van Bewaring aldaar is opgenomen krachtens bevel tot ingijzelingstelling en sedert dien daarin gedwongen is verbleven en dat hij op 18 Mei jl, terwijl hij tot de bevolking dier inrichting behoorde, aan de gemeentebesturen van [woonplaats] en Londen heeft doen weten, dat hij het voornemen had in eerstgenoemde gemeente zijn hoofdverblijf te vestigen;
dat echter geen dezer omstandigheden de Rotterdamsche Rechtbank bevoegd maakte de faillietverklaring van verzoeker uit te spreken;
dat hij immers noch zijn hoofdverblijf, noch zijn werkelijk verblijf in die gemeente had gevestigd, daar eenerzijds het onwillig en gedwongen opgesloten worden en opgesloten blijven in een Huis van Bewaring geenszins kan gelden als het vestigen van werkelijke woning in die inrichting in gemelde gemeente, terwijl anderzijds voor het "werkelijk verblijf", als hoedanig alleen in aanmerking kan komen de tijd, dien verzoeker te [woonplaats] doorbracht als "doortrekkend reiziger en vreemdeling", zekere continuïteit mag gevorderd worden, die hier geheel ontbrak;
dat dit vereiste van continuïteit wordt aangetoond door een vergelijking van artikel 74 met artikel 75 B.W., die bewijst dat "werkelijk
verblijf" en "werkelijke
woning" identische begrippen zijn;
dat mitsdien het voorgesteld middel is ongegrond;
Concludeert tot verwerping van het beroep.