Uitspraak
zitting houdende in Aruba,
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 22 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur over een navorderingsaanslag in de winstbelasting en de daarbij opgelegde vergrijpboete. De belanghebbende, die een horecagelegenheid exploiteert, kreeg een navorderingsaanslag opgelegd voor het boekjaar 1999/2000, gebaseerd op een boekenonderzoek door de Servicio di Impuesto. De Inspecteur stelde dat de belanghebbende niet voldoende had meegewerkt aan het onderzoek en dat er sprake was van omkering van de bewijslast. De belanghebbende betwistte dit en stelde dat zij wel degelijk had meegewerkt.
De Raad oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de kasadministratie van de belanghebbende gebreken vertoonde, wat leidde tot de conclusie dat de omkering van de bewijslast van toepassing was. De Raad bevestigde dat de navorderingsaanslag op basis van theoretische omzetcorrecties redelijk was en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat deze onjuist was. Daarnaast oordeelde de Raad dat de Inspecteur terecht een correctie had aangebracht op de telefoonkosten en autokosten, omdat de belanghebbende deze niet voldoende had onderbouwd.
Wat betreft de opgelegde vergrijpboete, oordeelde de Raad dat deze niet in strijd was met de Algemene Landsverordening Belastingen, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de gronden voor de boete niet waren medegedeeld. De Raad concludeerde dat de boete van 100% van de navorderingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van recidive, waardoor de boete moest worden verminderd tot 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boete en verminderde deze naar Afl. 59.372.