ECLI:NL:ORBBNAA:2009:4

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
22 juni 2009
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
2007/0330
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.Th. Drop
  • Th. Groeneveld
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ernstige onzorgvuldigheid van de belastingdienst en vergoeding van kosten in bezwaar

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 22 juni 2009 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een verzuimboete opgelegd gekregen voor het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting voor het jaar 2005. Na bezwaar werd de boetebeschikking door de Inspecteur vernietigd, omdat bleek dat de belanghebbende tijdig aangifte had gedaan, maar de belastingdienst deze niet tijdig had geregistreerd. De belanghebbende vorderde vervolgens vergoeding van de kosten die zij had gemaakt in de bezwaarfase, onder verwijzing naar ernstige onzorgvuldigheid van de belastingdienst.

De Raad oordeelde dat de belastingdienst inderdaad ernstig onzorgvuldig had gehandeld door de tijdige indiening van de aangifte niet correct te registreren, wat leidde tot de onterechte boete. De Raad stelde vast dat het recht op vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar alleen bestaat als de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen. In dit geval was dat het geval, en de kosten die de belanghebbende had gemaakt in de bezwaarfase kwamen voor vergoeding in aanmerking.

Echter, de Raad oordeelde ook dat er geen recht op vergoeding bestond voor de kosten die de gemachtigde in rekening had gebracht, omdat er een 'no cure no pay'-afspraak was gemaakt. Dit betekende dat de belanghebbende pas zou betalen als de uitspraak positief was. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de gemaakte kosten niet vaststonden op het moment van de behandeling van de beroepszaak. De Raad verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

Beschikking van 22 juni 2009, nr. 2007/0330
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005, op 15 juni 2007 een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting.
1.2
Belanghebbende is op 29 juni 2007, dus tijdig in bezwaar gekomen tegen de boetebeschikking. Bij uitspraak van 5 oktober 2007 heeft de Inspecteur de boetebeschikking vernietigd.
1.3
Belanghebbende is op 9 november 2007 tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5
Ter zitting van 31 oktober te Willemstad zijn verschenen [B] als gemachtigde vergezeld van [C], alsmede [D] als inspecteur.
1.6
Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.7
Zoals ter zitting besproken heeft gemachtigde na de zitting aan de Raad een factuur doen toekomen, waarin mede begrepen zijn de kosten die hij aan belanghebbende in rekening heeft gebracht voor bijstand en advies in de bezwaarfase. Gemachtigde heeft tevens een toelichting op voormelde factuur verstrekt. Partijen hebben ter zitting afgezien van een nadere zitting na overlegging van meervermelde factuur.

2.De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.1
Aan belanghebbende werd een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van de aangifte winstbelasting voor het jaar 2005.
2.2
Na gemaakt bezwaar werd de boetebeschikking vernietigd omdat was gebleken dat belanghebbende tijdig aangifte had gedaan, maar de belastingdienst de ingediende aangifte niet tijdig had geregistreerd.

3.Geschil

Partijen verschillen van mening omtrent het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht aanspraak maakt op vergoeding van door haar in de bezwaarfase belopen kosten van advies en rechtsbijstand. Mocht terecht aanspraak worden gemaakt op vergoeding van voormelde kosten dan verschillen partijen van mening omtrent het antwoord op de vraag of de kosten wel in de geclaimde omvang zijn belopen.

4.De standpunten van partijen

Belanghebbende:
De naheffingsaanslag is opgelegd als gevolg van een ernstige onzorgvuldigheid van de belastingdienst, die kennelijk het proces rond het administreren van binnenkomende stukken en betalingen niet goed op orde heeft. De kosten die in de bezwaarfase zijn gemaakt om de gevolgen van deze ernstige onzorgvuldigheid te redresseren belopen Naf 600. Die kosten komen ingevolge de wet voor vergoeding in aanmerking.
Dat de Minister van Financiën nog geen gebruik heeft gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om via een Ministeriele Beschikking de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding te regelen, doet er niet aan of dat de wettelijke regeling aan belastingplichtigen een recht op schadevergoeding toekent bij ernstige onzorgvuldigheid van de belastingdienst.
Inspecteur:
Belanghebbende heeft de aangifte tijdig gedaan. De belastingdienst heeft de ingediende aangifte niet tijdig geregistreerd. Dat is een omissie die voor risico van de belastingdienst is. Het is echter geen ernstige onzorgvuldigheid van de belastingdienst, zodat belanghebbende niet voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase in aanmerking komt.
Dat voor het rechtzetten van een kleinigheid als de onderhavige kwestie, die met enkele regels kan worden rechtgezet, Naf 600 in rekening wordt gebracht, is onbegrijpelijk. Een kopie van de factuur waarin een dergelijk bedrag is begrepen, is nooit overgelegd.

5.Beoordeling van het geschil

5.1
Artikel 32a van de Algemene landsverordening Landsbelastingen kent in het eerste lid aan de belastingplichtige die daarom verzoekt een vergoeding toe van de kosten die deze in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het recht op vergoeding bestaat alleen voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.
5.2
Het tweede lid van voormeld artikel biedt de mogelijkheid dat bij ministeriele beschikking nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de kosten waarop de in het eerste lid bedoelde vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Van deze mogelijkheid is tot op heden geen gebruik gemaakt.
5.3
Naar het oordeel van de Raad brengt de hiervoor weergegeven regelgeving mee dat in het geval van ernstige onzorgvuldigheid bij het tot stand komen van de voor bezwaar vatbare beschikking, voor de belastingplichtige recht op vergoeding van kosten, in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakt, ontstaat. Dat de Minister geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid ter zake een regeling te treffen, doet daaraan met af.
5.4
Het recht op vergoeding van kosten als voormeld ontstaat eerst als sprake is van ernstige onzorgvuldigheid bij het tot stand komen van de voor bezwaar vatbare beschikking. In het onderhavige geval staat vast dat de belastingdienst de door belanghebbende tijdig ingediende aangifte niet tijdig als ingediend heeft geregistreerd, zodat aan belanghebbende een verzuimboete werd opgelegd.
5.5
Het met tijdig als ingediend registreren van de binnengekomen aangifte is ten principale ernstig onzorgvuldig van de belastingdienst. De Inspecteur heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die de mate van onzorgvuldigheid verminderen.
5.6
Uit het onder 5.5 overwogene volgt dat de onderwerpelijke boetebeschikking (de voor bezwaar vatbare beschikking) door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen. De kosten die belanghebbende in verband met het bezwaar heeft moeten maken, komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
5.7
In de toelichting op de overgelegde factuur en urenverantwoording merkt gemachtigde het volgende op:
"Aangezien dit de eerste keer was dat we een dergelijk verzoek hebben gedaan en mede in ogenschouw nemend dat de wetgeving op dit onderdeel vrij recent was en er geen jurisprudentie ter zake voorhanden is, hebben wij uitgebreid literatuuronderzoek gepleegd, hetgeen de nodige uren heeft gekost. Wij hebben die uren vervolgens zo veel mogelijk gelijkelijk verdeeld over de cliënten waarvoor bezwaarschriften zijn ingediend. Vervolgens hebben wij een gemiddelde per bezwaarschrift berekend en aan de betreffende cliënten het voorstel gedaan om dit gemiddelde bedrag aan hen in rekening te brengen en dit gemiddelde bedrag tevens als schadevergoeding te claimen. Vrijwel alle betreffende cliënten zijn akkoord gegaan met dit voorstel, waarbij een aantal cliënten heeft aangegeven dit bedrag alleen te zullen voldoen bij behaald succes. Met die cliënten hebben wij afgesproken dat wij pas zullen factureren zodra de uitspraak van uw College positief is. (..) Overigens betekent dit dat in het geval de uitspraak niet positief uitvalt voor die cliënten wij het betreffende bedrag niet kunnen factureren."
5.8
Met belanghebbende werd de afspraak gemaakt dat gemachtigde pas zou factureren zodra de uitspraak van de Raad positief zou uitvallen (no cure no pay).
Voor een recht op vergoeding van kosten gemaakt in verband met het bezwaar is naar het oordeel van de Raad vereist dat ten tijde van de behandeling van de beroepszaak vaststaat dat belanghebbende voor de in het kader van de bezwaarbehandeling door de gemachtigde verrichte diensten een vergoeding verschuldigd is die is of nog zal worden gefactureerd. Daarvan is geen sprake bij de afspraak als omschreven onder 5.7. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende kosten heeft moeten maken in verband met het bezwaar.

6.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer door mrs. J.Th. Drop, Th. Groeneveld en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmiin en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2009.