ECLI:NL:ORBBNAA:2009:21

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
2008/0091
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • J.H. Robben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dienstbetrekking van werknemers in de tuinontwerp- en aanlegsector

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 15 mei 2009, staat de vraag centraal of de werkzaamheden van [D] en [E] voor belanghebbende, een onderneming die tuinen ontwerpt en aanlegt, als een dienstbetrekking kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur had een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd aan belanghebbende, waarbij hij stelde dat [D] en [E] in dienstbetrekking stonden en dat hun beloning ten onrechte buiten de heffing van loonbelasting was gebleven. Belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat [D] en [E] hun werkzaamheden verrichtte in de uitoefening van hun eigen onderneming, [bedrijf].

Het procesverloop begon met een naheffingsaanslag van Naf 9.323 voor het jaar 2000, met een boete van Naf 1.398. Het bezwaar tegen deze aanslag werd door de Inspecteur niet ontvankelijk verklaard, waarop belanghebbende beroep instelde. Tijdens de zitting op 24 april 2009 werd duidelijk dat belanghebbende gemiddeld 25 werknemers in dienst had en dat [D] en [E] als zelfstandigen werkten, met eigen materieel en zonder gezagsverhouding tot belanghebbende.

De Raad oordeelde dat de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat er een gezagsverhouding bestond tussen belanghebbende en [D] en [E]. In plaats daarvan was er sprake van een overeenkomst tot het verrichten van werk tegen een prijs, wat valt onder de Landsverordening op de Loonbelasting 1976. De Raad concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd, en dat de boete ook verlaagd diende te worden. Uiteindelijk werd de naheffingsaanslag vastgesteld op Naf 2.753 en de boete op Naf 412.

Uitspraak

Beschikking 15 mei 2009, nr. 2008/0091
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN zitting houdende op Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].
1. Het procesverloop
1.1. Met dagtekening 13 augustus 2003 is aan belanghebbende voor het jaar 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd naar een bedrag van Naf 9.323, met een boete van Naf 1.398.
1.2. Het tegen deze naheffingsaanslag op 4 september 2003, dus tijdig, gemaakte bezwaar, is bij uitspraak van 21 december 2007 door de Inspecteur niet ontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op 20 februari 2008, dus tijdig, beroep
ingesteld bij de Raad.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 24 april 2009 te Willemstad zijn namens belanghebbende verschenen [A] en [B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C].
1.6. De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd,
komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken
2.2.
Belanghebbende ontwerpt tuinen en is tevens aannemer van tuinaanleg en tuinonderhoud. Zij heeft behalve haar directeur in 1999 en 2000 gemiddeld 25 werknemers in dienst. Zij pleegt ook werk in onder aanneming uit te besteden.
2.3.
Bij een boekenonderzoek over de jaren 1999 en 2000 bleek dat belanghebbende
werkzaamheden had uitbesteed aan onder meer [bedrijf]. Zij beschikte echter niet over facturen ter zake van deze uitgaven, die in 1999 en 2000 respectievelijk Naf. 54.979 en Naf 45.628 bedroegen. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel staan [D] en [E] sinds 27 juni 2000 ingeschreven als eigenaren van de handelsnaam [bedrijf] onder de rubriek Gardening Companies.
2.4. [
D] en [E] voerden tuinontwerpen van belanghebbende uit. Zij bestelden zelf planten en aarde, volgens hun eigen werkplanning. Ze gebruikten hun eigen hulpmiddelen. Ze bepaalden hun eigen werktijden. Belanghebbende voerde de eindcontrole op hun werk uit. Belanghebbende berekende bij onderaanneming een vergoeding voor verrichte arbeid van ongeveer Naf 35 tot 45 per uur; haar werknemers verdienden gemiddeld per uur minder.
2.5.
De Inspecteur kende de onderneming [bedrijf] indertijd niet, terwijl voornoemde [D] alsmede [E] niet op de inspectie waren beschreven. Hun identificatienummers waren wel bekend tijdens het boekenonderzoek. De Inspecteur heeft de arbeidsverhouding tussen belanghebbende en [bedrijf] als dienstbetrekking aangemerkt en de betalingen aan deze twee als loon. De ingevolge het boekenonderzoek uitgevoerde looncorrectie over 2000 bedraagt Naf 19.120 + Naf 45.628 = Naf 64.748; daarover is 14,4% aan loonbelasting nageheven. De naheffingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 zijn verhoogd met een boete van 15%.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of [D] en [E] hun werkzaamheden in dienstbetrekking tot belanghebbende hebben verricht. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de Inspecteur beantwoordt haar bevestigend. Niet meer in geschil is dat het bezwaar tijdig is ingediend zodat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de Inspecteur.
3.2.
Partijen doen haar standpunten steunen op de gronden welke daartoe door haar zijn aangevoerd in de van haar afkomstige stukken, als mede hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Beoordeling

4.1.
De Inspecteur heeft gesteld dat [D] en [E] in dienstbetrekking stonden bij belanghebbende en dat hun beloning ten onrechte buiten de heffing van loonbelasting is gebleven. Belanghebbende ontkent het bestaan van een dienstbetrekking. De Raad is van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat een gezagsverhouding heeft bestaan tussen belanghebbende enerzijds en [D] en [E] anderzijds. Daarentegen is wel aannemelijk geworden dat tussen deze partijen een overeenkomst is gesloten tot het persoonlijk verrichten van een werk van stoffelijke aard tegen een te betalen prijs (aanneming van werk), als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder f, van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976.
4.2.
Belanghebbende stelt dat [D] en [E] de werkzaamheden hebben verricht in de uitoefening van hun onderneming, [bedrijf]. De Inspecteur heeft dit betwist. De Raad is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat [D] en [E] een onderneming dreven. Daarop wijst een aantal omstandigheden: hun inschrijving bij de Kamer van Koophandel, hun geheel zelfstandige wijze van werken, hun aanschaffing van planten en aarde, de hoogte van de door hen in rekening gebrachte vergoeding per uur, en hun gebruik van eigen materieel. De omstandigheid dat [D] en [E] niet in de inkomstenbelasting en omzetbelasting staan geregistreerd als ondernemers mist hier betekenis. Dit oordeel brengt mee dat de fictie van artikel 3, lid 1, onder f, van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 niet van toepassing is.
4.3.
De naheffingsaanslag moet worden verminderd met een bedrag van 14,4% van Naf 45.628 is Naf 6.570. De naheffingsaanslag is verhoogd met een boete van 15%, maar de Raad begrijpt uit de brief van de Inspecteur aan de gemachtigde van 20 februari 2008 dat de boete moet worden verminderd voor zover de boete betrekking heeft op [bedrijf], dus met 15% van Naf 6.570 = Naf 986.

5.Beslissing

De Raad vernietigt de uitspraak op bezwaar, verklaart belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van Naf 2.753 en de boete tot Naf 412.
A1dus gedaan in raadkamer op 15 mei 2009 door mrs. J.Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en J. H. Robben in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2001.