ECLI:NL:ORBBNAA:2009:19

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
2007/0283
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J. Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • J.B.H. Robben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van premie AVBZ over AOV-uitkering en pensioenuitkering

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 15 mei 2009, staat de vraag centraal of de AOV-uitkering moet worden meegenomen in de berekening van de premie AVBZ. De appellant, die in 2003 een pensioen van het ABP en een AOV-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag premie AVBZ. De Inspecteur had de aanslag verlaagd, maar de appellant was het niet eens met de berekening van de premie over de AOV-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de AOV-uitkering een opbrengst uit een recht op periodieke uitkering is en dus moet worden meegenomen in de premiegrondslag voor de AVBZ. De Raad oordeelde dat de Inspecteur terecht de AOV-uitkering in aanmerking had genomen voor de bepaling van de premie AVBZ. De stelling van de appellant dat de Inspecteur ten onrechte het premiepercentage van 1,5% niet had toegepast op de AOV-uitkering, werd verworpen. De Raad concludeerde dat de AOV-uitkering niet kan worden aangemerkt als een pensioenuitkering in de zin van de LAVBZ. De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beschikking 15 mei 2009, nr. 2007/0283
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Bonaire,
inzake: [belanghebbende],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop

1.1.
Met dagtekening 30 maart 2007 is aan appellant voor het jaar 2003 een aanslag premie AVBZ opgelegd naar een bedrag van Naf 1.667.
1.2.
Het tegen deze aanslag op 3 mei 2007, dus tijdig, gemaakte bezwaar, is bij uitspraak van 31 augustus 2007 door de Inspecteur gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de aanslag verminderd naar een bedrag van Naf 1.296.
1.3.
Appellant heeft tegen die uitspraak op 13 september 2007, dus tijdig, beroep ingesteld bij de Raad. 1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5.
Ter zitting van 27 april 2004 te Kralendijk is appellant verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door een van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2.
Appellant genoot in 2003 een pensioen van het ABP ter grootte van Naf 74.263 en een AOV-uitkering van Naf 9.104. Na bezwaar heeft de Inspecteur het ABP pensioen belast met een heffing van 1,5%, en de AOV-uitkering met een heffing van 2%.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag (1) of tot de maatstaf waarover de premie AVBZ wordt berekend ook de AOV-uitkering behoort en (2) of het premiepercentage voor de berekening van de premie AVBZ over de premiegrondslag voor zover die bestaat uit de AOV-uitkering, het algemene percentage van 2 of het lagere percentage van 1,5 is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede hetgeen ter zitting is bijgebracht.
4.
Beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 20, lid 1, juncto lid 2, van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (hierna: LAVBZ) is de grondslag voor de berekening van de premie AVBZ - voor zover hier van belang - het in een kalenderjaar genoten zuiver inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB). Onderdeel van evenvermeld zuiver inkomen zijn de opbrengsten uit rechten op periodieke uitkeringen (artikel 3, lid 3, juncto lid 4, juncto artikel 7 van de LIB). Nu een AOV-uitkering een opbrengst uit een recht op periodieke uitkering is, heeft de Inspecteur terecht de AOV-uitkering in aanmerking genomen voor de bepaling van de premie AVBZ.
4.2.
Voor zover de appellant met de verwijzing naar de zinsnede "de verschuldigde premie AVBZ over een pensioen (geen AOV-uitkering) bedraagt 1.5%" in het aangifteformulier een beroep zou doen op het vertrouwensbeginsel, faalt het beroep. De zinsnede wekt niet het gerechtvaardigde vertrouwen dat over een AOV-uitkering geen AVBZ-premie wordt geheven, aangezien zij redelijkerwijs zo begrepen moet worden dat over een pensioen wordt geheven tegen een premiepercentage van 1,5 en dat onder een pensioen niet wordt begrepen een AOV-uitkering.
4.3.
Voor de jaren 1999 en volgende jaren bedragen het premiepercentage bedoeld in artikel 21, lid 1, van de LAVBZ en het premiepercentage bedoeld in artikel 21, lid 5, van de LAVBZ respectievelijk 2 en 0,5 (Landsbesluit van 27 december 2001, Pb. 2002, 30). Dit brengt mee dat ingevolge artikel 21, lid 3, van de I -1VBZ het premiepercentage voor de berekening van de premie AVBZ over pensioen 1,5 bedraagt.
4.4.
Appellant stelt dat de Inspecteur ten onrechte voor de berekening van de premie AVBZ over zijn AOV-uitkering niet het premiepercentage van 1,5 heeft toegepast. Deze stelling faalt, aangezien een AOV-uitkering niet kan worden aangemerkt als een pensioenuitkering. Onder pensioen wordt in de LAVBZ verstaan de periodieke uitkering ter zake van een vroegere dienstbetrekking.

4.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer op 15 mei 2009 door mrs. J .Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en J.B.H. Robben in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.