Uitspraak
zitting houdende op Curaçao,
gemachtigde [A],
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van een primitieve aanslag inkomstenbelasting en een navorderingsaanslag die aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende ontving op 23 april 2004 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2002, welke door de Inspecteur na bezwaar werd gehandhaafd. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de zaak ter zitting is behandeld op 23 april 2007. De belanghebbende was in het onderhavige jaar in dienst bij de Stichting ZVGG en had verzocht om een beschikking loonbelasting, die door de Inspecteur werd gehonoreerd. Echter, door een eenmalige uitkering van de echtgenote van de belanghebbende, werd haar inkomen hoger dan dat van de belanghebbende, wat leidde tot een wijziging in de toewijzing van aftrekposten.
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Inspecteur op 23 april 2004 een mededeling heeft gedaan waarin werd aangegeven dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor een definitieve aanslag inkomstenbelasting. Desondanks werd er later een primitieve aanslag opgelegd. De Raad oordeelt dat de Inspecteur, gezien de eerdere mededeling, niet gerechtigd was om een primitieve aanslag op te leggen, tenzij er sprake was van een kennelijke vergissing. De Raad concludeert dat de belanghebbende had mogen vertrouwen op de mededeling van de Inspecteur en dat er geen sprake was van een kennelijke vergissing.
Uiteindelijk heeft de Raad de navorderingsaanslag in stand gelaten, omdat de belanghebbende had moeten begrijpen dat de mededeling van de Inspecteur een vergissing was die hem ten goede kwam. De Raad verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarmee de eerdere beslissingen van de Inspecteur worden bevestigd.