ECLI:NL:ORBBNAA:2008:7

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 augustus 2008
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
2005/0098
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een primitieve aanslag inkomstenbelasting en navorderingsaanslag

In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van een primitieve aanslag inkomstenbelasting en een navorderingsaanslag die aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende ontving op 23 april 2004 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2002, welke door de Inspecteur na bezwaar werd gehandhaafd. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de zaak ter zitting is behandeld op 23 april 2007. De belanghebbende was in het onderhavige jaar in dienst bij de Stichting ZVGG en had verzocht om een beschikking loonbelasting, die door de Inspecteur werd gehonoreerd. Echter, door een eenmalige uitkering van de echtgenote van de belanghebbende, werd haar inkomen hoger dan dat van de belanghebbende, wat leidde tot een wijziging in de toewijzing van aftrekposten.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Inspecteur op 23 april 2004 een mededeling heeft gedaan waarin werd aangegeven dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor een definitieve aanslag inkomstenbelasting. Desondanks werd er later een primitieve aanslag opgelegd. De Raad oordeelt dat de Inspecteur, gezien de eerdere mededeling, niet gerechtigd was om een primitieve aanslag op te leggen, tenzij er sprake was van een kennelijke vergissing. De Raad concludeert dat de belanghebbende had mogen vertrouwen op de mededeling van de Inspecteur en dat er geen sprake was van een kennelijke vergissing.

Uiteindelijk heeft de Raad de navorderingsaanslag in stand gelaten, omdat de belanghebbende had moeten begrijpen dat de mededeling van de Inspecteur een vergissing was die hem ten goede kwam. De Raad verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarmee de eerdere beslissingen van de Inspecteur worden bevestigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 augustus 2008, nrs. 2005/0098
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BFT.ASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao,
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Het procesverloop.

1.1.
Aan belanghebbende is op 23 april 2004 een aanslag inkomstenbelasting 2002 opgelegd. De Inspecteur heeft de aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak met dagtekening 19 mei 2006 gehandhaafd.
1.2.
Op 19 mei 2006 heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. De Inspecteur heeft, gedagtekend 25 oktober 2006 een vertoogschrift ingediend
1.3.
Ter zitting van 23 april 2007 te Willemstad is namens belanghebbende verschenen [A]. Namens de Inspecteur is [B] verschenen.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander met of met voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
Belanghebbende was in het onderhavige jaar in dienstbetrekking bij de Stichting ZVGG. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar verzocht om een beschikking loonbelasting teneinde bij de op zijn salaris in te houden loonbelasting reeds rekening te houden met zijn (vaste) aftrekposten. Dit verzoek is gehonoreerd door de Inspecteur. In de loop van het betreffende jaar heeft de echtgenote van belanghebbende een eenmalige uitkering gekregen waardoor haar inkomen hoger werd dan het inkomen van belanghebbende. Dit had tot gevolge dat alle niet-persoonlijke aftrekposten aan haar werden toegewezen en belanghebbende derhalve geen recht meer had op aftrek van deze posten. Het bedrag aan niet-persoonlijke aftrekposten bedroeg in 2002 Naf 32.204,00.
De Inspecteur schrijft op 23 april 2004 aan belanghebbende het volgende:
"U heeft op 16-01-2004 een aangiftebiljet Inkomstenbelasting ingediend. Bij de beoordeling van het aangiftebiljet is gebleken dat de verschuldigde belasting Naf 300,00 of minder bedraagt of dat de te restitueren belasting minder dan Naf 150,00 bedraagt of dat het aangiftebiljet niet binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar is ingediend.
Op grond van artikel 41B van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 komt u niet in aanmerking voor een definitieve aanslag inkomstenbelasting".
De brief van de Inspecteur sluit vervolgens of met een rechtsmiddelenverwijzing die belanghebbende wijst op de mogelijkheid tegen deze mededeling een bezwaar bij de Inspecteur in te dienen.
Met (dezelfde) dagtekening 23 april 2004 wordt evenwel ook een aanslag inkomstenbelasting opgelegd welke belanghebbende enige tijd later bereikt; het te betalen bedrag, na verrekening van loonbelasting, is Naf 12.728,00.

3.Standpunten van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur na zijn mededeling van 23 april 2004 nog gerechtigd was een primitieve aanslag inkomstenbelasting 2002 op te leggen aan belanghebbende, en, als dat niet het geval was, of de Inspecteur gerechtigd was om over het betreffende jaar een navorderingsaanslag aan belanghebbende op te leggen. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Met betrekking tot de eerste in geschil zijnde vraag merkt de Raad het volgende op. Gelet op artikel 12 van de ALL heeft de Inspecteur bij beschikking besloten geen aanslag op te leggen. De Raad leest deze beschikking als ware er een aanslag opgelegd en oordeelt dat het de Inspecteur derhalve niet vrij staat, afgezien van de situaties waarin een navorderingsaanslag kan worden opgelegd als omschreven in artikel 13 van de ALL, om in strijd met deze beschikking een aanslag op te leggen. De eerste vraag moet in de door belanghebbende voorgestane wijze worden beantwoord.
4.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de Inspecteur gerechtigd was een navorderingsaanslag op te leggen. Artikel 13 van de ALL geeft aan in welke gevallen de Inspecteur hiertoe gerechtigd is. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat belanghebbende mag vertrouwen op de juistheid van de aan hem opgelegde primitieve aanslag of, zoals in casu, op de juistheid van de beschikking van de Inspecteur. Dat vertrouwen kan evenwel niet ontstaan in die situatie waarin het voor belanghebbende bij het ontvangen van de betreffende beschikking onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat deze beschikking als gevolg van een vergissing heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de Inspecteur wilde en wat hij in de beschikking heeft vastgelegd, met andere woorden dat er sprake moet zijn van een kennelijke schrijf- of tikfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing. Naar het oordeel van de Raad moet belanghebbende bij het ontvangen van de mededeling dat hem geen aanslag zal worden opgelegd onmiddellijk hebben begrepen dat dit een voor hem uiterst voordelige vergissing van de Inspecteur was. De Raad leidt dit onder meer of uit het feit dat belanghebbende zelf een beschikking loonbelasting had aangevraagd in verband met zijn aftrekposten, het feit dat hij een aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan waaruit een substantieel te betalen bedrag volgde en uit de omstandigheid dat belanghebbende wist of kon weten dat in verband met de eenmalige uitkering aan zijn echtgenote haar inkomen in dat betreffende jaar zo hoog was dat aan haar de niet-persoonlijke aftrekposten dienden te worden toegerekend.
4.3.
De Raad zal de aanslag die als een navorderingsaanslag heeft te gelden, in stand laten.

5.Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond
Aldus gedaan door mrs. J.Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretas S.J. Rasmijn en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2008.