Uitspraak
zitting houdende op Curaçao,
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 21 februari 2008, staat de vraag centraal of de financiële problemen van de belanghebbende een reden vormen om de opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2002 te verminderen. De belanghebbende, een ondernemer, had in februari 2004 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd gekregen, waartegen hij bezwaar aantekende. De Inspecteur handhaafde de aanslag in augustus 2006, waarna de belanghebbende in september 2006 beroep instelde. Tijdens de zitting in oktober 2007 was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de Inspecteur vertegenwoordigd was door [A].
De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2002 winst heeft gemaakt, wat leidde tot belasting- en premieplicht. De belanghebbende had aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van Naf. 31.560, wat resulteerde in een aanslag van Naf. 3.950 aan inkomstenbelasting, Naf. 2.777 aan AOV en Naf. 631 aan AVBZ. De kern van het geschil is of de financiële problemen van de belanghebbende de aanslag kunnen verminderen. De Inspecteur stelde dat de aanslag correct was en dat de belanghebbende bij betalingsproblemen een betalingsregeling moest treffen.
De Raad oordeelde dat de belanghebbende niet had betwist dat de aanslag naar het juiste inkomen was vastgesteld. De stelling dat de belastingdruk te zwaar was, deed niets af aan de juistheid van de aanslag. De Raad benadrukte dat het niet aan hen was om de billijkheid van de wet te beoordelen. De invordering van de aanslagen is opgedragen aan de Ontvanger, die bevoegd is om betalingsregelingen te treffen, maar dit valt buiten de beoordeling van de Raad. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond.