In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 21 februari 2008 uitspraak gedaan over het verzoek van belanghebbende, [X] N.V., te Curaçao, om teruggaaf van betaalde invoerrechten en omzetbelasting. Het verzoek werd afgewezen door de Directeur Douane Nederlandse Antillen, omdat belanghebbende de ingevoerde goederen niet onverwijld had aangegeven voor de douaneregeling waarvoor zij bestemd waren. De zaak begon met een verzoek van belanghebbende op 28 februari 2006, waarna de Directeur op 24 oktober 2007 het bezwaar afwees. Belanghebbende stelde dat zij niet op de hoogte was van de belastingvrijstelling van de importeur [Z] N.V. en dat zij binnen drie werkdagen na ontdekking van de vergissing de douane had geïnformeerd, wat volgens haar voldoende onverwijld was. De Directeur betwistte dit en stelde dat belanghebbende eerder op de hoogte had moeten zijn van de vergissing.
De Raad beoordeelde het geschil en concludeerde dat het onverwijldheidsvereiste, zoals vastgelegd in artikel 153, lid 1 van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI), niet was nageleefd. De Raad stelde vast dat belanghebbende de vergissing had kunnen ontdekken op het moment van aflevering van de goederen op 26 januari 2006, maar pas op 28 februari 2006 de douane op de hoogte had gesteld. Dit tijdsverloop was te lang om aan het onverwijldheidscriterium te voldoen. De Raad oordeelde dat de teruggaaf van invoerrechten niet kon worden verleend, omdat niet aan de voorwaarden was voldaan.
De uitspraak benadrukt het belang van het onverwijld aangeven van vergissingen in douaneaangiften en de strikte toepassing van de regels die zijn vastgelegd in de LVTI. De Raad verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de beslissing van de Directeur werd bevestigd.