ECLI:NL:ORBBNAA:2007:BT2880

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006-0300 en 0301
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing belastingfaciliteiten op grond van de LBBH

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 13 juli 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van een verzoek om belastingfaciliteiten op basis van de Landsverordening ter Bevordering van Bedrijfsvestiging en Hotelbouw (LBBH). Belanghebbende had op 13 juli 2005 een verzoek ingediend bij de Gouverneur, dat door de Minister op 25 januari 2006 werd afgewezen. Hierop heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Minister niet in behandeling genomen. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad tegen zowel de afwijzing van het verzoek als de beslissing van de Minister om het bezwaarschrift niet te behandelen.

De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet binnen de termijn van zes weken beroep had ingesteld, maar in plaats daarvan een bezwaarschrift had ingediend. De Raad oordeelde dat deze omissie van de wetgever niet ten nadele van belanghebbende mag strekken. De Raad concludeerde dat het beroep ontvankelijk was, omdat de belanghebbende in redelijkheid niet in verzuim was geweest.

De Raad heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om belastingfaciliteiten uitgevoerd. Het oordeel was dat de door belanghebbende geëxploiteerde dialyse-instelling niet voldeed aan de vereisten van de LBBH, omdat deze niet kan worden gekwalificeerd als een onderneming tot exploitatie van hotels of andere gelegenheden tot verblijf en ontspanning. De Raad oordeelde dat de dialyse-instelling een afzonderlijke onderneming is die niet geïntegreerd is in de accommodatie voor medische toeristen. Daarom werd het verzoek om belastingfaciliteiten afgewezen en werden de beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 13 juli 2007, nr. 2006-0300 en 0301
1. Het procesverloop.
1.1. Belanghebbende heeft op 13 juli 2005 bij de Gouverneur een verzoek ingediend voor belastingfaciliteiten op grond van de Landsverordening ter Bevordering van Bedrijfsvestiging en Hotelbouw (PB 1953/194; hierna: de LBBH).
1.2. Dit verzoek is door de Minister bij schrijven van 25 januari 2006 afgewezen.
1.3. Bij schrijven van 9 maart 2006, dat nader is gemotiveerd bij schrijven van 23 mei 2006, is door belanghebbende tegen deze beslissing van de Minister bij de Gouverneur bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is door het Kabinet van de Gouverneur doorgestuurd naar de Minister.
1.4. Bij schrijven van 4 juli 2006 is door de Minister aan belanghebbende bericht dat het bezwaarschrift niet in behandeling kan worden genomen.
1.5. Belanghebbende is vervolgens bij een tweetal op 7 juli 2006 bij de Raad ingekomen geschriften in beroep gekomen tegen zowel de hiervoor onder 1.2 bedoelde beslissing tot afwijzing van het verzoek (zaak 2006/0300) als tegen de beslissing van de Minister van 4 juli 2006 inhoudende dat het bezwaarschrift niet in behandeling kan worden genomen (zaak 2006/0301).
1.6. Vanwege de Minister is een vertoogschrift ingediend.
1.7. Ter zitting van 24 april 2007 te Willemstad zijn verschenen namens belanghebbende mrs. F en K en, namens de Minister, mw. mr. S.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2. Belanghebbende, opgericht op <datum> 2005, heeft als voornaamste doelstellingen het introduceren en het ontwikkelen van medisch toerisme op Curaçao alsmede het ontwikkelen en exploiteren van een dialyse-instelling welke hoofdzakelijk is gericht op het verlenen van diensten aan de aan te trekken medische toeristen. De dialyse-instelling is ondergebracht in een apart gebouw en staat los van de accommodatie waarin de eventuele medische toeristen verblijven.
2.3. Het investeringsbedrag in het onderhavige project beloopt ten minste Naf. 1.000.000. Belanghebbende heeft binnen de onderneming vijftien arbeidsplaatsen gecreëerd, waarbij gegarandeerd is dat aan ten minste vijf in de Nederlandse Antillen geboren Nederlanders blijvend werk wordt verschaft. Voorts verwacht belanghebbende dat de door haar uitgeoefende onderneming zal bijdragen aan een verbreding van de economische basis van de Nederlandse Antillen.
2.4. De capaciteit van dialyse-instellingen op Curaçao is te klein om aan de vraag van de lokale bevolking daarnaar te voldoen. Veel nier-patiënten die woonachtig zijn op de Nederlandse Antillen zijn dan ook genoodzaakt om van dialyse-instellingen elders gebruik te maken, bijvoorbeeld in Venezuela en de Verenigde Staten (Florida).
2.5. Van de patiënten die gebruik maken van de door belanghebbende opgezette dialyse-instelling is, naar belanghebbende ter zitting heeft medegedeeld, meer dan negentig percent afkomstig van het eiland zelf.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep en, zo ja, of het hiervoor onder 1.1 genoemde verzoek van belanghebbende door de Minister terecht is afgewezen. Voorts is in geschil of de Minister bij genoemd schrijven van 4 juli 2006 terecht heeft beslist dat het bezwaarschrift niet in behandeling kan worden genomen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
4. Beoordeling van het geschil
<i>Aangaande de ontvankelijkheid</i>
4.1. Bij artikel XX van de Invoeringslandsverordening Landsverordening administratieve rechtspraak (PB 2001/80; hierna: de ILAR) is de rechtsgang van de LBBH gewijzigd. Ingevolge het bij deze landsverordening ingevoerde artikel 13a van de LBBH staat tegen een beschikking genomen krachtens de LBBH voor een belanghebbende binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven, beroep open bij de Raad.
4.2. Artikel 13b van de LBBH bepaalt dat de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een beslissing van de Minister als in deze zaak aan de orde, binnen twee maanden na dagtekening daarvan een bezwaarschrift kan indienen bij de Gouverneur.
4.3. In artikel LXII van de ILAR is – voor zover van belang – bepaald dat Hoofdstuk VIb van de Landsverordening van 5 december 1997 tot wijziging van de LBBH vervalt. Echter, deze landsverordening kent geen indeling in hoofdstukken. De Raad houdt het er derhalve voor dat met de invoering van artikel LXII is beoogd het bij genoemde landsverordening van 5 december 1997 ingevoerde Hoofdstuk VIb van de LBBH, waarvan het hiervoor onder 4.2 genoemde artikel 13b deel uitmaakt, in te trekken.
4.4. Gelet op deze kennelijke omissie van de wetgever is de Raad van oordeel dat het niet ten nadele van belanghebbende mag strekken dat zij niet binnen de in artikel 13a van de LBBH genoemde termijn van zes weken beroep heeft ingesteld bij de Raad maar in plaats daarvan een bezwaarschrift heeft ingediend bij de Gouverneur. De Raad is dan ook van mening dat in redelijkheid niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in dezen in verzuim is geweest. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
4.5. Uit het voorgaande volgt tevens dat de Minister terecht heeft beslist dat het bezwaarschrift tegen de gewraakte beslissing niet in behandeling kan worden genomen. Het gelijk is met betrekking tot dat geschilpunt derhalve aan de Minister.
<i>Aangaande het verzoek om belastingfaciliteiten</i>
4.6. Teneinde in aanmerking te komen voor de door de LBBH toegekende belastingfaciliteiten, is – voor zover in dezen van belang – vereist dat de belanghebbende een bedrijf exploiteert als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, van de LBBH. Ingevolge deze bepaling wordt onder een bedrijf verstaan:
“een onderneming tot exploitatie van hotels of andere gelegenheden tot verblijf en ontspanning, welke gericht is op de bevordering van het vreemdelingenbezoek aan de Nederlandse Antillen, waarvan verwacht kan worden dat zij zal bijdragen tot verbreding van de economische basis van de Nederlandse Antillen, en waarvan de bouw en eerste inrichting een investering vergt van ten minste f. 1.000.000,-- in de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten dan wel ten minste f. 500.000,-- in een der overige eilandgebieden.”
4.7. De Raad is van oordeel dat de door belanghebbende geëxploiteerde dialyse-instelling niet is een onderneming tot exploitatie van hotels of andere gelegenheden tot verblijf en ontspanning welke is gericht op bevordering van het vreemdelingenbezoek aan de Nederlandse Antillen. In dat kader acht de Raad van belang dat genoemde instelling is gevestigd in een apart gebouw en dus niet op enigerlei wijze is geïntegreerd in de accommodatie waarin de eventuele medische toeristen verblijven. De dialyse-instelling moet naar het oordeel van de Raad dan ook worden gezien als een afzonderlijke onderneming die verder los staat van het verstrekken van de accommodatie aan de medische toeristen. Het verzoek van belanghebbende moet derhalve worden afgewezen.
5. Beslissing
De Raad verklaart de beroepen ongegrond.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen