ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BT2888

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004/0819, 2004/0820, 2004/0822 en 2004/0823
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Drop
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermomd dividend en premiebetalingen in het belastingrecht

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 24 maart 2006, gaat het om de vraag of bepaalde betalingen door een vennootschap aan de echtgenote van de grootaandeelhouder als vermomd dividend aan de grootaandeelhouder moeten worden aangemerkt. De belanghebbende, grootaandeelhouder van T N.V., had aanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing AVBZ ontvangen voor de jaren 1998 en 1999. De vennootschap had bedragen betaald voor het verblijf van de echtgenote en hun twee kinderen in de Verenigde Staten, waar de echtgenote een universitaire opleiding volgde. De Inspecteur stelde dat deze betalingen niet zakelijk waren en dat ze moesten worden gezien als een bevoordeling van de grootaandeelhouder, wat resulteerde in een vermomd dividend.

De Raad oordeelde dat een zakelijk handelende vennootschap niet zou besluiten om een veertigjarige vrouw met twee kinderen naar het buitenland te sturen voor een opleiding, wat de conclusie versterkte dat de betalingen aan de echtgenote van de grootaandeelhouder als een vermomd dividend moesten worden aangemerkt. Daarnaast werd ook de betaling van premies voor een overlijdensrisicoverzekering op het leven van de belanghebbende als een vermomd dividend beschouwd, omdat de erven van de belanghebbende begunstigden waren. De Raad concludeerde dat de vennootschap en de belanghebbende zich bewust waren van deze bevoordeling en dat de betalingen in feite dividenden waren.

De Raad verklaarde de beroepen ongegrond, waarmee de beslissing van de Inspecteur werd bevestigd. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor vennootschappen om zakelijke overwegingen te maken bij het vergoeden van kosten voor aandeelhouders en hun gezinnen, en dat dergelijke betalingen niet als zakelijke kosten kunnen worden afgetrokken als ze in wezen een bevoordeling van de aandeelhouder zijn.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 24 maart 2006, nr. 2004/0819, 0820, 0822 en 0823
1. Het procesverloop.
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998 en 1999 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premieheffing AVBZ opgelegd. Op de tijdig ingediende bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur met dagtekening 31 december 2003 beschikt, waarbij hij deels aan het bezwaar is tegemoet gekomen. Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen, de beroepschriften kwamen op 27 april 2004 binnen ter griffie van de Raad. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.2. Ter zitting van 7 november 2005 te Kralendijk is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is niet verschenen met bericht van verhindering.
2. De ontvankelijkheid van de beroepen.
In zijn beroepschriften met dagtekening 3 april 2004 stelt belanghebbende de uitspraken pas eind februari 2004 te hebben ontvangen. Voorts vermeldt hij op 19 maart 2004 een chirurgische ingreep te hebben ondergaan. De Raad hecht geloof aan het gestelde als voormeld en vat het op als een beroep op de verschoonbaarheid van het verzuim van overschrijding van de beroepstermijn. Naar het oordeel van de Raad heeft belanghebbende, de door hem gestelde omstandigheden in onderling verband beschouwend, zo spoedig als van hem gevergd kon worden beroep ingesteld. De beroepen zijn derhalve ontvankelijk.
3. Geschil en standpunten van partijen.
Tussen partijen is verder in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de door T N.V. betaalde bedragen ter zake van het verblijf en de studie van de echtgenote van belanghebbende als vermomd dividend in het inkomen van belanghebbende heeft begrepen. Voorts houdt partijen verdeeld of de door voormelde vennootschap betaalde “Insurance” een vermomd dividend aan belanghebbende inhoudt.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de ge¬dingstukken.
4. Beoordeling van het geschil.
4.1. T N.V. (hierna de vennootschap), van welke vennootschap belanghebbende grootaandeelhouder is, heeft in de onderhavige jaren respectievelijk Naf 57.264 en 64.069 voldaan voor het verblijf van de echtgenote van belanghebbende en hun twee kinderen in de U.S.A., alwaar eerstgenoemde een universitaire opleiding voltooide, waarvan de kosten eveneens door de vennootschap werden gedragen.
4.2. De vennootschap heeft in de onderhavige jaren voorts onder de noemer “Insurance” verzekeringspremies betaald voor een overlijdensrisicoverzekering op het leven van belanghebbende.
4.3. Bij de aangifte Winstbelasting 1997 van de vennootschap is een door belanghebbende ondertekende verklaring gevoegd met de volgende inhoud:
“ Considering the age of the present managing director (1928), the continuous existence of the company is doubtful if no measures to safeguard its future are taken. Therefore it has been decided to expand and broaden its activities to create better opportunities for a sound operation in the years to come.
In this context a study-assignment has been given to mrs. T, already having a bachelor’s degree in communication, to obtain a masters degree at the University of Southern Maine. The duration of this study is estimated to be three years.
Her allowance has for the time being been established at $ 2.600/monthly. For the period July through November 1997 an additional $ 500/monthly was given to defray the initial cost for acquiring transportation, the required computer equipment and extra rent payments as security deposit.”
4.4. In zijn correspondentie met de Inspecteur lichtte belanghebbende de studieopdracht nader toe: “De beslissing om mevr. T als de opvolger te zien bij voortzetting van het bedrijf en dit laatste zeker te stellen is op zakelijke gronden geschied. Hierbij werd in aanmerking genomen de geringe omvang van de Bonaireaanse volkshuishouding waardoor de markt voor advieswerkzaamheden zeer klein is. De vennootschap werd tevens geconfronteerd met de situatie dat er op Bonaire geen geschikte kandidaten op de arbeidsmarkt aanwezig waren” (brief van 29 oktober 2003),
en
“Een tweede overweging om de studieopdracht te verlenen was de beoogde verruiming van het werkterrein van de vennootschap. Betrokkene had reeds een gedeeltelijk academische opleiding en gezien de problemen op het terrein van de bestrijding van de verdovende middelen wenste de vennootschap ook adviezen te verstrekken op het gebied van “human resources development” met inbegrip van gespecialiseerde diensten verband houdende met rehabilitatie en geestelijke gezondheidszorg” (brief van 29 april 2004).
4.5. De Inspecteur is van mening dat de N.V. de betalingen ten behoeve van het gezin van belanghebbende deed om hem als aandeelhouder te bevoordelen, van welke bevoordeling belanghebbende zich bewust is geweest. “Een zakelijk denkende N.V. zal bij opvolgingsperikelen een geschikte kandidaat zoeken die reeds opgeleid is en daarvoor geen (zeer hoge) kosten meer met zich meebrengt”(brief van 10 juni 2003). “Belangrijkste aspect blijft dat een willekeurige andere medewerker deze mogelijkheid nimmer zou zijn geboden. Als dat al zou gebeuren dan zou dat zeker geen werknemer zijn die al ruim de 40 jaar oud is en alvorens rendement voor de NV gaat opleveren nog moet studeren en werkervaring moet opdoen. Ik blijf er dus bij dat het niet gaat om zakelijke overwegingen maar om aandeelhoudersmotieven. Bovendien zou een zakelijk handelende NV geen kinderen meesturen en daarvoor ook nog betalen” (brief van 21 november 2003).
4.6. Naar het oordeel van de Raad is het gelijk te dezen aan de Inspecteur. Dat een zakelijk handelende vennootschap op haar kosten een ruim veertigjarige vrouw met twee kinderen uitzendt naar het buitenland teneinde daar gedurende drie jaar een academische opleiding te voltooien, welke opleiding haar weliswaar een intellectueel draagvlak verschaft om consultancydiensten te verrichten, maar haar daar niet specifiek voor opleidt, laat staan voor gespecialiseerde consultancydiensten op het terrein van “rehabilitatie en geestelijke gezondheidszorg”, is niet goed denkbaar. Dat een vennootschap aldus handelt ten aanzien van de echtgenote van haar grootaandeelhouder teneinde hem op die wijze te bevoordelen is wel goed denkbaar. De Raad is van oordeel dat de laatste mogelijkheid de realiteit is en is tevens van oordeel dat zowel de vennootschap als belanghebbende zich daar toentertijd van bewust waren. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren telkens een vermomd dividend genoten ter grootte van de bedragen genoemd onder 4.1.
4.7. Ook op het punt van de “Insurance” is het gelijk aan de Inspecteur. Het gaat hierbij om een overlijdensrisicoverzekering op het leven van belanghebbende, waar kennelijk de erven van belanghebbende begunstigden bij zijn. De Raad acht aannemelijk dat de vennootschap de premies betaalde om haar grootaandeelhouder te bevoordelen en dat zowel vennootschap als belanghebbende zich van die bevoordeling bewust waren. Belanghebbende genoot in de onderhavige jaren dividenden ter grootte van de voor hem voldane premiebedragen.
4.8. Een en ander brengt mee dat het gelijk in deze zaken aan de Inspecteur is.
5. Beslissing
De Raad verklaart de beroepen ongegrond.
mrs. Drop, Groeneveld en Overgaauw