ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9262

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004/636 en 2004/637
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Drop
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en vruchtgebruik bij rechtspersoon in Curaçao

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 24 maart 2006, staat de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1998 centraal. De belanghebbende ontving een navorderingsaanslag op basis van een belastbaar inkomen van Naf 140.170. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na een bezwaarschrift van de belanghebbende, die hiertegen in beroep ging. Tijdens de zitting op 9 november 2005 te Willemstad waren zowel de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig.

Het geschil draait om de vraag of de Inspecteur terecht een inkomensbestanddeel van Naf 40.000 heeft nagevorderd. Dit bedrag was ontvangen door de belanghebbende in het kader van een overeenkomst van 10 januari 1998, waarbij hij het gebruiksrecht van een stuk grond aan L N.V. verkocht voor een eenmalige vergoeding. De Raad oordeelt dat het vestigen van een recht van vruchtgebruik, zoals in deze overeenkomst is vastgelegd, niet leidt tot een met inkomstenbelasting belastbare bate, mits het recht uitsluitend eindigt bij het overlijden van de vruchtgebruiker of, in het geval van een rechtspersoon, na 30 jaar.

De Raad concludeert dat de Inspecteur de ontvangen som van Naf 40.000 terecht heeft aangemerkt als een inkomensbestanddeel, omdat het recht voor een periode van twintig jaar was gevestigd, wat betekent dat het bedrag als een ontvangen huursom moet worden beschouwd. De Raad verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij het feit dat de belanghebbende het recht uit onkunde voor een kortere periode heeft gevestigd, niet afdoet aan de fiscale gevolgen van de transactie.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 24 maart 2006, nr. 2004/636-637
1. Het procesverloop:
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf 140.170. Bij beschikking op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende is daartegen tijdig in beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.2 Ter zitting van 9 november 2005 te Willemstad zijn verschenen belanghebbende en de Inspecteur.
2. Geschil en standpunten van partijen:
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht ter zake van een inkomensbestanddeel van Naf 40.000 heeft nagevorderd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
3. Beoordeling van het geschil:
3.1 Blijkens een overeenkomst van 10 januari 1998 heeft belanghebbende op die datum voor de tijd van twintig jaar verkocht aan L N.V. het gebruiksrecht van het hem toebehorende stuk grond Kaya P 1 te Curaçao, zulks tegen een eenmalige vergoeding van Naf 40.000.
3.2 Het tegen betaling van een som ineens vestigen van een recht van vruchtgebruik, als hoedanig het overeengekomene als voorvermeld kennelijk heeft te gelden, leidt tot een niet met inkomstenbelasting belastbare bate, indien het recht uitsluitend eindigt bij het overlijden van de vruchtgebruiker of, indien de vruchtgebruiker een rechtspersoon is, uitsluitend na het verstrijken van 30 jaar na het vestigen van het recht. Indien, zoals het geval is, het recht wordt gevestigd ten behoeve van een rechtspersoon voor een tijd korter dan 30 jaar, wordt het daartegenover ontvangen geldbedrag aangemerkt als een ontvangen huursom.
3.3 In het voorgaande ligt besloten dat de Inspecteur de ontvangen som van Naf 40.000 terecht tegen het tabeltarief in het inkomen heeft begrepen.
Dat belanghebbende het recht, uit onkunde omtrent de fiscale gevolgen van een en ander, heeft gevestigd voor een periode van twintig in plaats van dertig jaar doet daaraan niet af.
4. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. Drop, Groeneveld en Overgaauw