ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9208

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004/340 en 2004/341
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Drop
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen inkomstenbelasting en omkering bewijslast voor jaren 2000 en 2001

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 18 januari 2006 uitspraak gedaan over de belastingaanslagen van belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001. De Inspecteur had de belastbare inkomens van belanghebbende voor deze jaren geschat op Afl. 200.000 en Afl. 150.000 respectievelijk. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur handhaafde deze na de bezwaarprocedure. De Raad heeft de beroepen op 3 november 2005 mondeling behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren. De Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn inkomsten en dat de Inspecteur op basis van artikel 37 van de Landsverordening inkomstenbelasting (LIB) de aanslagen naar schatting mocht vaststellen. De Raad oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij op een rekening courant bij P N.V. voldoende middelen had om in zijn levensonderhoud te voorzien. Desondanks oordeelde de Raad dat de oorspronkelijke schattingen van de Inspecteur niet redelijk waren en heeft de belastbare inkomens voor de jaren 2000 en 2001 vastgesteld op Afl. 90.000. Belanghebbende verzocht om vergoeding van proceskosten, maar de Raad oordeelde dat hij daartoe niet bevoegd was. De uitspraak leidde tot vermindering van de aanslagen voor de jaren 2000 en 2001 tot Afl. 90.000.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 18 januari 2006, nr. 2004/340-341
1. Aanslagregeling en procesverloop:
1.1 Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2000 en 2001 aanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij het belastbare inkomen van belanghebbende voor 2000 geschat op Afl 200.000 en voor 2001 op Afl. 150.000. Belanghebbende is tegen deze aanslagen tijdig in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft bij zijn uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen tijdig beroepschriften ingediend bij de Raad. De Inspecteur heeft vertoogschriften ingediend.
1.2 De beroepen zijn mondeling behandeld ter zitting van de Raad van 3 november 2005, gehouden op Aruba. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde en namens de Inspecteur mr. M. De gemachtigde heeft ter zitting een tweetal schriftelijke reacties op de vertoogschriften overgelegd die de Raad aanmerkt als pleitnota’s. De Inspecteur heeft van deze stukken kennisgenomen en daarop inhoudelijk gereageerd. De Raad rekent de pleitnota’s tot de processtukken.
2. Vaststaande feiten:
2.1 Belanghebbende is gehuwd en heeft 2 kinderen (geboren in 1984 onderscheidenlijk 1986). Het ene kind volgt een HAVO- en het andere kind een MAVO-opleiding.
2.2 Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2000 vermeld dat hij geen inkomsten heeft genoten en kinderaftrek gevraagd tot een bedrag van Afl. 650. Het aangegeven belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 2000 bedraagt negatief Afl 650. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2001 heeft belanghebbende geen inkomsten of aftrekposten vermeld. Het aangegeven belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 2001 bedraagt nihil.
2.3 Voorafgaande aan de aanslagregeling heeft de Inspecteur bij brief van 17 december 2002 belanghebbende verzocht een nadere toelichting te verstrekken en aan te geven op welke wijze belanghebbende in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin heeft kunnen voorzien.
2.4 Op 14 januari 2003 reageert de toenmalige gemachtigde van belanghebbende:
“Dhr. G is eigenaar van P N.V.
Deze onderneming exploiteert en is in het bezit van een appartementencomplex.
Volgens de balans per 31 december 2000 en 31 december 2001 heeft deze N.V. een grote schuld aan Dhr. G.
Om in z’n levensonderhoud te voorzien onttrekt Dhr. G gelden uit deze N.V., zodat de schuld van deze N.V. aan hem jaarlijks lager wordt.”
2.5 Op 11 februari 2003 verzoekt de Inspecteur aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende de akte van geldlening tussen belanghebbende en P N.V. over te leggen. Hij vraagt tevens aan te geven hoe belanghebbende financieel in staat was de lening aan P N.V. te verstrekken en daarbij de nodige bescheiden over te leggen. Ten slotte vraagt hij om een overzicht te verstrekken van alle terugbetalingen van P N.V. aan belanghebbende.
2.6 De toenmalige gemachtigde van belanghebbende reageert bij brief van 26 maart 2003. Een akte van geldlening tussen belanghebbende en P N.V. is niet aanwezig. De schuld van P N.V. aan belanghebbende bedraagt per 31 december 2001 Afl. 387.722. Over de financiële mogelijkheden van belanghebbende om de lening aan P N.V. te verstrekken vermeldt deze brief:
“Wij moeten hier teruggaan in de periode van begin 1990 toen Dhr. G is begonnen met het langzaam aan bouwen van I N.V. (Restaurant X) waar hij bij mijn weten een inkomen uit genoot.
Over het overzicht van terugbetaling van P N.V. aan belanghebbende wordt het volgende opgemerkt:
“Dit overzicht is heel moeilijk te verstrekken. Via het huurboek komen alle huren contant binnen.
Daar gaat dan vanaf alle kontante betalingen van onkosten. Daarna wordt in mindering gebracht alle stortingen welke bij de bank worden gedaan. Het restant wat dan contant overblijft wordt geboekt alszijnde kontante opname van Dhr. G en afgeboekt ten laste van zijn rekening courant.”
2.7 Bij brief van 8 juli 2003 verzoekt de Inspecteur de toenmalige gemachtigde van belanghebbende nogmaals om nadere uitleg en bescheiden met betrekking tot de lening. Ook merkt hij op dat het inkomen van belanghebbende uit I N.V. in de jaren negentig minimaal was en dat belanghebbende in 1999 zelfs een leningovereenkomst met I N.V. heeft afgesloten. Ter zake van deze lening moest belanghebbende in de jaren 2000 en 2001 maandelijks Afl. 1.006,49 aflossen. De Inspecteur vraagt of belanghebbende nog aan zijn verplichtingen met betrekking tot deze leningovereenkomst voldoet en hij verzoekt de desbetreffende bescheiden bij te voegen. Daarnaast stelt hij dat hij op grond van de (niet) verstrekte gegevens aanneemt dat geen sprake is van een lening (aan P N.V.) en dat hij alle gelden die door belanghebbende zijn opgenomen uit P N.V. zal aanmerken als belaste onttrekkingen. Ten slotte vraagt hij de onttrekkingen aan te tonen door middel van het overleggen van het gedeelte van de administratie van P N.V. dat hierop betrekking heeft.
2.8 Per brief van 20 augustus 2003 deelt de toenmalige gemachtigde van belanghebbende mee dat belanghebbende de samenwerking met hem heeft opgezegd en dat belanghebbende de zaak gaat voorleggen aan zijn huidige gemachtigde. De toenmalige gemachtigde eindigt zijn brief met de mededeling dat hij de nieuwe (is huidige) gemachtigde inzage zal verstrekken van alle stukken die betrekking hebben op de onderhavige zaak.
2.9 Omdat de gevraagde nadere informatie niet was verstrekt legt de Inspecteur op 14 november 2003 de in geschil zijnde aanslagen op. De gemachtigde van belanghebbende komt daartegen tijdig in bezwaar. Hij geeft daarbij aan dat hij de bezwaren binnenkort nader zal motiveren. Bij brief van 26 januari 2004 verzoekt de Inspecteur de gemachtigde de bezwaren vóór 16 februari 2004 nader te motiveren. Omdat de nadere motivering niet was ontvangen heeft de Inspecteur bij uitspraken van 22 april 2004 de bezwaren afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.
2.10 De door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomens van belanghebbende (inclusief de inkomsten van zijn echtgenote) bedragen over de jaren 1992 tot en met 1999 achtereenvolgens Afl. 49.114, Afl. 37.376, Afl. 47.300, Afl. 49.999, Afl. 47.838, Afl.52.262, Afl. 29.281 en nihil.
2.11 P N.V. is op 10 juni 1991 opgericht. Het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal bedraagt Afl. 10.000. Aandeelhouders zijn belanghebbende (51%) en een familielid (49%). Belanghebbende heeft ter volstorting van zijn aandelen een perceel eigendomsgrond met daarop in aanbouw zijnde appartementen te S ingebracht ter waarde van Afl. 26.600. Voor de meerwaarde ten bedrage van Afl. 21.500 is belanghebbende gecrediteerd. P N.V. heeft vanaf haar oprichting verzuimd om aangifte voor de winstbelasting te doen. In de loop van 2001 heeft de belastingdienst aan P N.V. aangiftebiljetten voor de winstbelasting verzonden voor de jaren 1991 tot en met 2000. De gemachtigde van belanghebbende is tevens gemachtigde van P N.V. De aangiftebiljetten voor de jaren 1991 tot en met 1995 worden oningevuld teruggestuurd. Dat geldt ook voor het aangiftebiljet voor het jaar 1996. In een begeleidende brief bij dit laatste oningevuld teruggestuurde aangiftebiljet wordt opgemerkt:
“Belastingplichtige (Raad, lees: P NV) is opgericht op 10 juni 1991. Op de dag van oprichting heeft de NV op S ter belegging een perceel grond gekocht waarop zij met van I-bank NV geleende gelden opstallen heeft doen bouwen.”
Nadat de Inspecteur nader had aangedrongen op het doen van aangiften over de jaren 1991 tot en met 1996 heeft P NV over 1996 alsnog aangifte gedaan in oktober 2001. In de bijlage bij die aangifte worden appartementen opgevoerd met een boekwaarde van Afl. 700.000, terwijl de creditzijde bestaat uit Afl. 10.000 kapitaal en Afl. 690.000 rekening courant schuld aan de aandeelhouders. Op 20 januari 2003 verzoekt de Inspecteur winstbelasting om een nadere onderbouwing van het geactiveerde bedrag. Daarop wordt geantwoord:
“Ten blijke dat belastingplichtige (Raad, lees: P N.V.) sedert 10 juni 1991 heeft geïnvesteerd in appartementen overleg ik een fotokopie van de schriftelijke inzage in het Hypotheekkantoor Aruba van 22 mei 2001. Daarin leest u immers ook dat de appartementen met hypotheek ten behoeve van I-bank NV zijn bezwaard (Raad, lees met Afl. 300.000), welk bedrag geheel is aangewend voor nieuwbouw. Toen het appartementencomplex in exploitatie ging beliep het geïnvesteerde bedrag Afl. 700.000 ….”.
Op 4 april 2003 wordt namens P N.V. een taxatierapport betreffende het appartementencomplex in S overgelegd aan de Inspecteur winstbelasting. De verkoopwaarde wordt per 22 maart 2003 getaxeerd op Afl. 787.000.
Per brief van 10 juni 2003 merkt de Inspecteur winstbelasting op dat met betrekking tot het jaar 1996 slechts een balans is overgelegd en verzoekt hij alsnog een resultatenrekening toe te sturen. In antwoord daarop merkt de gemachtigde op dat de eerste balans en resultatenrekening van P N.V. die hij kent afkomstig is van Accountants/administratiekantoor H N.V. en stamt uit 1997. Gemachtigde vervolgt:
“Ik ben dan ook uitgegaan, dat P NV pas in 1997 is aangevangen met ondernemingsgewijze exploitatie van de appartementen.”
2.12 Het verloop van de rekening courantschuld van P N.V. aan haar aandeelhouders in de diverse jaarrekeningen van P N.V. is als volgt:
31 december 1996: Afl. 690.000
31 december 1997: Afl. 649.005
31 december 1998: Afl. 548.217
31 december 1999: Afl. 446.852
31 december 2000: Afl. 384.591
31 december 2001: Afl. 387.722.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen:
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in de jaren 2000 en 2001 belaste inkomsten heeft genoten en zo ja tot welke bedragen. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten. De Inspecteur concludeert tot vermindering van de aanslagen en vaststelling van de belastbare inkomens van belanghebbende in 2000 en 2001 op Afl. 125.000.
Voor de standpunten van partijen verwijst de Raad naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil:
4.1 De Raad is op grond van de onder 2.3 tot en met 2.8 vastgestelde feiten van oordeel dat de Inspecteur naar aanleiding van de aangiften inkomstenbelasting van belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001, met toepassing van de hem daartoe in artikel 37, tweede lid, van de Landsverordening inkomstenbelasting (hierna: LIB), relevante vragen heeft gesteld en inlichtingen heeft gevraagd en dat belanghebbende daarop niet dan wel volstrekt onvoldoende heeft gereageerd. De Inspecteur kon met inachtneming van artikel 37, vierde lid, LIB de onderhavige aanslagen dan ook naar schatting vast stellen.
4.2 Artikel 45, eerste lid, LIB bepaalt dat indien de volgens hoofdstuk VII vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 37 of 44, de aanslag wordt gehandhaafd, tenzij is gebleken, dat en in welke mate hij onjuist is.
4.3 De Raad is van oordeel dat belanghebbende in dat bewijs niet is geslaagd. Belanghebbende is er naar het oordeel van de Raad, tegen de uitgebreide en gemotiveerde betwisting van de Inspecteur niet in geslaagd te bewijzen dat belanghebbende op P N.V. een zodanige rekening courantvordering had dat hij daaruit kon putten voor zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin.
4.4 Desalniettemin is de Raad van oordeel dat de aanslagen niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat aanslagen naar geschatte bedragen (taxatieve aanslagen) niet naar een willekeurig bedrag mogen worden opgelegd, doch moeten zijn gebaseerd op een redelijke schatting van het inkomen.
4.5 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vermindering van de belastbare inkomens van belanghebbende over de jaren 2000 en 2001 tot Afl. 125.000, daarmee impliciet aangevende dat de oorspronkelijke aanslagen niet op een redelijke schatting waren gebaseerd. Ook de redelijkheid van het door de Inspecteur nader genoemde bedrag van Afl. 125.000 is door hem naar het oordeel van de Raad onvoldoende gemotiveerd. Ter zitting is door gemachtigde aangevoerd dat iemand in vergelijkbare positie en gezinsomstandigheden voor levensonderhoud Afl. 75.000 nodig heeft. De Inspecteur heeft erop gewezen dat belanghebbende ook beschikt over een boot en dat iemand in vergelijkbare positie en gezinsomstandigheden voor levensonderhoud Afl. 100.000 nodig heeft. Alles afwegende stelt de Raad de belastbare inkomens van belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001 in goede justitie vast op Afl. 90.000.
4.6 Belanghebbende heeft de Raad verzocht om de Inspecteur te veroordelen in de gemaakte proceskosten. De toepasselijke wettelijke voorschriften voorzien niet in een mogelijkheid van veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, zodat de Raad terzake geen bevoegdheid toekomt.
4.7 Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing:
De Raad verklaart de beroepen gegrond en vermindert de aanslagen voor 2000 en 2001 telkens tot belastbare inkomens van Afl. 90.000.
mrs. Drop, Groeneveld en Overgaauw