ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ8698

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2002-1960
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermissing van goederen en accijnzen bij invoer van sigaretten

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 13 april 2006, staat de vraag centraal of sigaretten zijn ingevoerd in de zin van de Landsverordening In-, Uit-, en Doorvoer (LIUD) en de Landsverordening accijns op sigaretten. De belanghebbende, die op 25 februari 2002 een uitnodiging tot betaling van invoerrechten en accijnzen ontving, betwistte de heffing van accijnzen op basis van de vermissing van 25 dozen sigaretten die tijdens het transport zijn gestolen. De Inspecteur stelde dat de goederen in het vrije verkeer zijn gekomen door vermissing en dat er geen grond is voor vermindering van de heffing op basis van artikel 202, lid 2, van de LIUD, omdat de vermissing het gevolg was van diefstal.

De Raad oordeelde dat de uitlegging van belanghebbende van het begrip 'vrije verkeer' te eng was, en dat ook het illegale circuit deel uitmaakt van het vrije verkeer. De Raad volgde de Inspecteur in zijn stelling dat de goederen als ingevoerd moeten worden beschouwd. De heffing van accijnzen werd gerechtvaardigd op basis van artikel 11, lid 2, van de Landsverordening accijns op sigaretten, dat bepaalt dat sigaretten zonder de vereiste accijnszegels als ingevoerde goederen worden beschouwd.

Belanghebbende voerde aan dat de accijnzen moesten worden terugbetaald op basis van een eerder arrest van de Hoge Raad, maar dit werd verworpen omdat niet was aangetoond dat de vermiste sigaretten niet geschikt waren voor consumptie. De Raad besloot uiteindelijk dat de heffing van accijnzen met een derde moest worden verminderd, omdat een gedeelte van de sigaretten door de Inspecteur was vernietigd. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de uitnodiging tot betaling tot Afl. 211,45 aan invoerrechten en Afl. 20.833,= aan accijnzen.

Uitspraak

Beschikking van 13 april 2006, nr. 2002-1960.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Het procesverloop:
1.1 Aan belanghebbende is op 25 februari 2002 een uitnodiging tot betaling van invoerrechten en accijnzen gezonden door de Inspecteur.
1.2 De Inspecteur heeft op 26 februari 2002 een bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen. Bij uitspraak van 20 november 2002 heeft de Inspecteur op het bezwaar afwijzend beschikt.
1.3 Belanghebbende heeft op 5 december 2002 bij de Raad beroep ingesteld.
1.4 De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5 Ter zitting van 3 april 2006 te Oranjestad is namens belanghebbende mevrouw mr. D verschenen. De Inspecteur is eveneens verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten:
Op 22 februari 2002 zijn tijdens het vervoer van de vrije zone te Bushiri naar het haventerrein te Barcadera van een lading groot 944 kartonnen dozen sigaretten, die bestemd waren voor de export, 25 dozen van de trekker gevallen en vervolgens door onbekenden gestolen. De sigaretten waren van het merk U, een merk dat niet in het land pleegt te worden verhandeld. In de vrachtauto die het vervoer verzorgde zat ook een douanebeambte. Op 25 februari 2002 is proces-verbaal opgemaakt. Ook op die dag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling van Afl. 211,45 aan invoerrechten en Afl. 31.250,= aan accijnzen verzonden vanwege de vermiste 25 dozen. De pakjes sigaretten zijn nadien verhandeld geweest in een bedrijf. Een gedeelte van de partij is in beslaggenomen en op 24 augustus 2004 vernietigd door de Inspecteur. Dit gedeelte betrof 7 dozen, 21 sloffen en 3 losse pakjes.
3. Geschil:
In geschil is het antwoord op de vraag of de sigaretten zijn ingevoerd als bedoeld in de Landsverordening In-, Uit-, en Doorvoer (hierna: LIUD) en de Landsverordening accijns op sigaretten, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende ontkent. Voorts is in geding de vraag of een redelijke wetstoepassing de Inspecteur gebiedt af te zien van heffingen.
4. Beoordeling:
4.1 Belanghebbende stelt primair dat de goederen niet zijn ingevoerd, dat wil zeggen niet in het vrije verkeer zijn gebracht in de zin van de LIUD. Van invoeren is volgens haar pas sprake indien goederen op een regelmatige wijze zijn ingevoerd en op de juiste wijze zijn aangegeven. De Inspecteur stelt daarentegen dat de goederen in het vrije verkeer zijn gekomen door vermissing en zij wijst er voorts op dat er geen grond bestaat voor vermindering op basis van artikel 202, lid 2, van de LIUD omdat sprake is van vermissing door diefstal. De Raad is van oordeel dat de uitlegging door belanghebbende van het begrip vrije verkeer te eng is: ook het illegale circuit maakt deel uit van het vrije verkeer. Het invoeren van goederen omvat dus ook het op onregelmatige wijze brengen van goederen uit het buitenland of uit de vrije zone in het illegale verkeer. De Raad volgt de Inspecteur in haar stelling dat belanghebbende niet met goed gevolg een beroep kan doen op voornoemd artikel 202, lid 2, omdat de vermissing van de sigaretten niet een gevolg is van brand, overstroming of andere buitengewone omstandigheid. Zoals de Raad eerder overwoog in zijn uitspraken van 15 maart 2001, nr. 2000/067 en 25 april 2005, nr. 2004/0305, is diefstal in dit kader geen bijzondere omstandigheid.
4.2 Voor wat betreft de heffing van de accijnzen heeft de Inspecteur terecht, naar het oordeel van de Raad, gewezen op artikel 11, lid 2, van de Landsverordening accijns op sigaretten. Het artikel bepaalt dat sigaretten welke in het vrije verkeer zijn en waarvan de gesloten verpakking niet is voorzien van de vereiste accijnszegels, worden beschouwd als ingevoerde goederen waarvan bewezen is dat de aangifte tot invoer is ontgaan. Op grond van deze bepaling heeft de Inspecteur, naar het oordeel van de Raad terecht, belanghebbende uitgenodigd om accijnzen te betalen.
4.3 Belanghebbende heeft zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 1993, NJ 1993/641 inzake bier, dat op Aruba was ingevoerd maar dat niet geschikt bleek voor consumptie en werd vernietigd. De daarover geheven accijnzen moesten worden terugbetaald, aldus leert het arrest. Dit beroep van belanghebbende faalt, omdat niet aannemelijk is geworden dat de vermiste sigaretten niet geschikt waren voor consumptie; integendeel, het staat zelfs vast dat ze zijn verhandeld. Belanghebbende heeft er subsidiair voor gepleit om rekening te houden met de latere inbeslagneming en vernietiging van een gedeelte van de vermiste sigaretten door de Inspecteur. De Inspecteur heeft te kennen gegeven dat voor zover vaststaat dat sigaretten door de Inspecteur in beslag zijn genomen en vernietigd, restitutie van accijnzen dient plaats te vinden. Ter zitting van de Raad hebben partijen te kennen gegeven dat de heffing van de accijnzen op die grond alsnog met een derde deel moet worden verminderd. De Raad zal het bedrag van de geheven accijnzen verminderen met een derde gedeelte, Afl. 10.417,=. Het betoog van belanghebbende dat de heffing met een nog hoger bedrag moet worden verminderd omdat later de politie nog een gedeelte van de sigaretten heeft gevonden, kan niet worden gehonoreerd, reeds omdat onduidelijk is gebleven om hoeveel sigaretten het gaat en wat er mee is gebeurd.
4.4 Belanghebbende stelt tot slot dat een redelijke wetstoepassing de Inspecteur dwingt om af te zien van de heffing. Zij wijst op de aanwezigheid van een ambtenaar tijdens het transport alsmede op de omvang van het bedrag aan accijnzen, verschuldigd over een partij sigaretten die niet bestemd waren voor consumptie op Aruba. De Inspecteur brengt daartegen in dat blijkens artikel 10 van de LIUD de beheerder van de goederen zorg draagt voor alle lossing alsmede het vervoer en de verplaatsing ervan. De Raad is van oordeel dat ook al oefent de douane toezicht uit op het vervoer van goederen van de vrije zone naar de haven, zulks de aansprakelijkheid van de beheerder ervan niet beperkt. De Raad verwerpt de stelling van belanghebbende dat zij niet meer zorg draagt dan de betaling van de kosten van vervoer die de Inspecteur haar in rekening zou hebben kunnen brengen ingevolge genoemd artikel 10.
5. Beslissing:
De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de uitnodiging tot betaling tot een bedrag van Afl. 211,45 aan invoerrechten en van Afl. 20.833,= aan accijnzen.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M..van Ballegooijen en G.J. van Muijen