ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT6232

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2003-258
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en het tijdstip van facturering versus prestatie

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 november 2005, staat de vraag centraal of het moment van facturering of het moment van prestatie bepalend is voor de toepassing van het tarief van de omzetbelasting. De belanghebbende, een vennootschap actief in automatisering, heeft bedragen in rekening gebracht aan afnemers voor leveringen na het inwerkingtreden van de Landsverordening Omzetbelasting (LOB) zonder de juiste omzetbelasting te heffen. Dit leidde tot een boekenonderzoek door de fiscus, waaruit bleek dat de belanghebbende ten onrechte geen of te weinig omzetbelasting had afgedragen. De inspecteur heeft daarop een naheffingsaanslag opgelegd, die door de belanghebbende werd bestreden.

De Raad overweegt dat het tijdstip waarop de prestatie wordt verricht, bepalend is voor het toepasselijke regime van de omzetbelasting. Dit geldt zowel bij de invoering van de belasting als bij tariefwijzigingen. De Raad stelt vast dat de belanghebbende bewust heeft geprobeerd om omzetbelasting te ontgaan door het moment van facturering te kiezen. De Raad oordeelt dat de inspecteur gelijk heeft en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot Naf. 12.825,-. De uitspraak benadrukt het belang van het juiste tarief op basis van het moment van prestatie, en niet het moment van facturering, in overeenstemming met de LOB.

De beslissing van de Raad verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond en vermindert de naheffingsaanslag. Dit besluit is van belang voor de interpretatie van de LOB en de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen met betrekking tot het heffen van omzetbelasting.

Uitspraak

Beschikking van 25 november 2005, nr. 2003-0258.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1. Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is op 28 december 2000 over het tijdvak maart 1999 t/m december 1999 een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van Naf 76.079,- enkelvoudige belasting opgelegd.
Belanghebbende heeft op 29 januari 2001 en derhalve tijdig tegen deze naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend.
Gedagtekend 17 april 2003 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen.
1.2. Op 13 juni 2003 is bij de Raad het beroepschrift van belanghebbende binnengekomen, dit beroepschrift is derhalve tijdig ingediend.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, gedagtekend 8 april 2005.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 11 april 2005. Beide partijen zijn verschenen; belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen, welke pleitnota tot de stukken van het geding wordt gerekend.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2005.
2. Feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2. Belanghebbende is een vennootschap die zich bezighoudt met het verrichten van diensten op het gebied van de automatisering, het leveren van automatiseringsapparatuur en het turnkey opleveren van automatiseringsprojecten.
2.3. Bij belanghebbende heeft vanwege de fiscus een boekenonderzoek plaatsgevonden. In het naar aanleiding van dit onderzoek opgemaakte rapport staat onder meer het navolgende:
citaat
“4.2. Tarieftoepassing
Belastingplichtige is bij het in rekening brengen van de OB ervan uitgegaan dat het moment van facturering beslissend was voor de vaststelling van het tarief. Op basis van het normale systeem, factureert belastingplichtige op het moment dat het goed of de dienst wordt geleverd. Door nu de afnemer te factureren voor een zogenaamd prepayment van een bestelling werd (voor maart 1999) geen omzetbelasting in rekening gebracht of (voor oktober 1999) 3% te weinig omzetbelasting in rekening gebracht. Als gevolg hiervan zijn een aantal leveringen ten onrechte niet of tegen te laag tarief in de heffing voor de omzetbelasting betrokken. Ik stel u voor het te weinig aangegeven en afgedragen bedrag na te heffen.
..enz..
5 Contracten
Belastingplichtige sluit ten behoeve van het onderhoud aan de verkocht hard- en software jaarlijkse onderhoudscontracten af. De contracten worden door belastingplichtige vooruit gefactureerd en belast met het tarief voor de OB dat op het moment van factureren geldig is. Contracten die zijn afgesloten voor het van kracht worden van de Landsverordening OB zijn zonder OB gefactureerd. Belastingplichtige heeft bij het van kracht worden van de Landsverordening en bij de tariefswijziging in oktober geen rekening gehouden met de consequenties daarvan voor wat betreft de contracten. Hiervoor geldt dat de dienst kan worden geacht te zijn verricht in gelijke delen per maand. De op het moment van wijziging nog niet verrichte delen dienen te worden belast met het voor de betreffende maand geldende tarief. Ik stel u voor het verschil tussen de verschuldigde en de afgedragen omzetbelasting na te heffen.”
Einde citaat
2.4. De bedragen welke de Inspecteur op grond van het onder 2.3 geciteerde gedeelte van het controlerapport heeft nageheven belopen in totaal een bedrag van Naf. 16.099,58. Na de tweede mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over een in dit kader bestreden bedrag van Naf. 12.825,58.
2.4. De Landsverordening omzetbelasting 1999 (hierna: LOB) trad met betrekking tot het verrichten van diensten in werking op 8 maart 1999 en voor wat betreft het leveren van goederen op 21 maart 1999. Per 1oktober 1999 is het tarief verhoogd van 2% naar 5 %. Ten aanzien van het toepasselijk tarief zijn bij de invoering van de LOB noch in de wijziging van de LOB per 1 oktober 1999 specifieke overgangsmaatregelen getroffen.
2.5. Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een E-mail wisseling tussen belanghebbende en een afnemer, gedateerd 16 maart 1999, met de volgende inhoud:
citaat
“C,
Thanks for the order for the O. As you know, there will be a sales tax added on equipment invoiced from 21st of March. We will most probably not be able to deliver before that date. However, since the rule is that the sales tax is from the invoice date, we can offer you the possibility to prepay this order 100 % before the 21st. Please let me know if you are interested, and we will make a prepayment invoice for you.
Regards,
X
Managing Director
<naam belanghebbende>.
X,
It’s okay we will prepay 100 % before the 21st . Please make the prepaymant invoice.
Best regards,
C”
einde citaat
2.6. Als bijlagen tot de onder 2.5 geciteerde E-mailwisseling zijn twee kopieën van invoices toegevoegd:
1. een invoice voor een O, gedateerd 16 maart 1999, te betalen Naf 27.050
2. een invoice voor een geleverde O, gedateerd 11 mei 1999, in rekening gebracht Naf 27.050,-, te verrekenen prepayment Naf 27.050,-, verschuldigd Naf. 0,00.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het moment van factureren beslissend is voor de vaststelling van het tarief, standpunt van belanghebbende dan wel het moment van de prestatie, standpunt van de Inspecteur.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de door belanghebbende overgelegde pleitnota en de door de Inspecteur tijdens de tweede mondelinge behandeling zonder bezwaar van de tegenpartij overgelegde stukken.
4. De overwegingen
4.1. De Raad merkt allereerst op dat hij met belanghebbende van mening is dat de Inspecteur het vertoogschrift op een eerder tijdstip had moeten indienen. Gelet op het feit dat ook belanghebbende baat heeft bij een spoedige beslissing en belanghebbende voor de zitting kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vertoogschrift, verbindt de Raad in dit geval geen consequenties aan het tijdstip van indiening van het vertoogschrift.
4.2. Artikel 2 LOB luidde, vanaf de invoering van de LOB tot 1 oktober 1999:
Onder de naam omzetbelasting wordt een belasting geheven ter zake van leveringen van goederen en verrichten van diensten, welke in het heffingsgebied door ondernemers in het kader van hun onderneming worden verricht.
Met ingang van 1 oktober is de betreffende tekst vernummerd als artikel 2, letter a en verder ongewijzigd gebleven.
4.3. Vaststaat dat belanghebbende voor het inwerkingtreden van de LOB bedragen aan haar afnemers in rekening heeft gebracht voor leveringen na het inwerkingtreden van de LOB zonder daarbij omzetbelasting in rekening te brengen en af te dragen dan wel voor de verhoging van het tarief van de omzetbelasting per 1 oktober 1999 van 2% naar 5 % bedragen aan zijn afnemers in rekening heeft gebracht voor leveringen na de datum 1 oktober 1999 waarbij 2 % in rekening werd gebracht en ook afgedragen. Uit het onder 2.5 en 2.6 vermelde maakt de Raad op dat belanghebbende in ieder geval in het aldaar bedoelde geval bewust getracht heeft op deze wijze omzetbelasting te ontgaan.
4.4. Belanghebbende stelt dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de prestatie (artikel 2, letter a LOB) en de verschuldigdheid van de belasting (artikel 10, eerste lid LOB) en beide zijn in de ogen van belanghebbende benodigd; naar de mening van belanghebbende dient er niet slechts aansluiting te worden gezocht bij het tijdstip waarop de prestatie wordt verricht.
4.5. De Raad kan belanghebbende in haar stellingen niet volgen. Het tijdstip waarop de prestatie wordt verricht is bepalend voor het op die prestatie toepasselijk regime van de omzetbelasting. Dit geldt zowel bij het invoeren van de omzetbelasting als ook bij het wijzigen van het tarief van de omzetbelasting. Denkbaar zou zijn dat door middel van overgangsrecht één en ander anders zou zijn bepaald, maar daarvoor heeft de wetgever hier niet gekozen.
De bepalingen in artikel 10 LOB geven regels voor het moment waarop de in rekening gebrachte omzetbelasting moet worden afgedragen. Aan deze bepalingen komt geen betekenis toe ten aanzien van de vraag of en met welk tarief een prestatie moet worden belast.
Het kan naar het oordeel van de Raad niet zo zijn dat belastingplichtigen zelf, door het kiezen van het moment waarop hun prestaties in rekening worden gebracht, kunnen bepalen of en tegen welk tarief er omzetbelasting is verschuldigd.
4.6. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur; voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag verminderd moet worden tot een bedrag van Naf. 12.825,-.
5. De beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond en vermindert de naheffingsaanslag tot Naf. 12.825,00.
mrs. J.Th. Drop als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen