ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT6205

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
16 december 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2003-501
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van naheffingsaanslag en de rol van bestuursinstanties op de Nederlandse Antillen

In deze uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 16 december 2005, met zaaknummer 2003-501, werd de tijdigheid van een naheffingsaanslag aan de orde gesteld. De belanghebbende, een naamloze vennootschap die zich bezighoudt met de constructie en onderhoud van machines, had een naheffingsaanslag ontvangen die betrekking had op het jaar 1997. De aanslag was ter post bezorgd in januari 2003, maar de dagtekening was 30 december 2002. De Raad oordeelde dat de aanslag op de dag waarop deze op kohier werd gebracht, 18 december 2002, werd opgelegd. Dit was van belang omdat de wettelijke aanslagtermijn van vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld in acht moest worden genomen.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de Inspecteur en de Eilandsontvanger op de eilanden twee afzonderlijke bestuursinstanties zijn, wat afwijkt van de situatie in Nederland. Dit heeft invloed op de datum waarop de aanslag wordt geacht te zijn opgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag tijdig was opgelegd, aangezien deze vóór het verstrijken van de wettelijke termijn was gedaan. De Raad verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de dagtekening van het aanslagbiljet wel relevant is voor de termijn van bezwaar, maar niet voor de datum van oplegging van de aanslag zelf.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om goed op de hoogte te zijn van de specifieke regels en procedures die gelden in de jurisdictie van de Nederlandse Antillen, vooral met betrekking tot belastingaanslagen en de rol van verschillende bestuursinstanties. De Raad heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de partijen en na een mondelinge behandeling op 12 april 2005, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 december 2005, nr. 2003-0501
RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdend op Curaçao
inzake:
[X] NV
belanghebbende
Gemachtigde [Y]
tegen
de Inspecteur der Belastingen (hierna: de Inspecteur) te Curaçao,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 december 2002 ter behoud van rechten onder nummer 97.05.71.08.112 een naheffingsaanslag premie AOV/AWW 1997 van Naf. 19.117,00 aan premie, alsmede een boete van Naf 4.779,00 opgelegd.
Belanghebbende heeft op 13 februari 2003 tegen deze naheffingsaanslag een bezwaarschrift, gedagtekend 30 januari 2003 ingediend.
Op 26 september 2003 is bij de Raad van beroep voor Belastingzaken het op 3 september 2003 gedateerde pro-forma beroepschrift van belanghebbende binnengekomen; met dagtekening 16 december 2004 heeft belanghebbende het beroepschrift gemotiveerd.
1.2. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, gedagtekend 1 april 2005.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 12 april 2005. Beide partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen welke de Raad tot de stukken van het geding rekent.
2. Feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2. Belanghebbende is een naamloze vennootschap; de activiteiten van belanghebbende betreffen de constructie en onderhoud van machines en equipment, alsmede de verhuur daarvan.
2.3. Bij belanghebbende heeft een controleonderzoek door het Belastingaccountantsbureau plaatsgevonden betrekking hebbende op de jaren 1997 t/m 2000. De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van dit onderzoek.
2.4. In december 2002 heeft de belastingdienst door middel van advertenties in lokale dagbladen laten weten voornemens te zijn om (naheffings-)aanslagen over het jaar 1997 op te leggen.
2.5. De onderhavige aanslag is ter post bezorgd in januari 2003, de dagtekening van de aanslag is 30 december 2002 en de aanslag is op kohier gebracht op 18 december 2002.
2.6. Met dagtekening 13 september 2004 is de opgelegde naheffingsaanslag verminderd tot op een bedrag van Naf. 10.708,00 en is de boete vernietigd. Ten tijde van de mondelinge behandeling van het beroep van belanghebbende moest deze vermindering nog geëffectueerd worden.
3. Geschil
Tussen partijen is allereerst in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur tijdig uitspraak op het bezwaarschrift heeft gedaan. Vervolgens is in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag buiten de wettelijke aanslagtermijn van vijf jaren na het ontstaan van de belastingschuld is opgelegd.
4. De overwegingen
4.1. De Inspecteur heeft op 10 juni 2003 nadere informatie met betrekking tot het ingediende bezwaarschrift bij belanghebbende ingewonnen en tenslotte op 13 september 2004 bij uitspraak het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd als hiervoor onder 2.6 is vermeld. Dit is weliswaar buiten de termijn genoemd in de Algemene Landsverordening Landsbepalingen maar nu belanghebbende tijdig beroep heeft aangetekend is zij niet in haar belangen geschaad en zal de Raad aan de termijn van uitspraak op het bezwaarschrift doen geen consequenties verbinden.
4.2. Met betrekking tot de tweede in geschil zijnde vraag merkt de Raad het volgende op.
Ingevolge artikel 17, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. Volgens belanghebbende is de onderhavige naheffingsaanslag, die betrekking heeft op het jaar 1997, eerst opgelegd in 2003, dus buiten de aanslagtermijn als bedoeld in voornoemde bepaling. De Inspecteur heeft dit betwist. De vraag rijst dan ook: wanneer is deze naheffingsaanslag opgelegd?
4.3. De Raad heeft een en andermaal geoordeeld dat een aanslag wordt opgelegd op de dag waarop de aanslag op kohier wordt gebracht en de teboekstelling wordt ondertekend door de Inspecteur. Zie bijvoorbeeld de beschikking van 2 februari 1971, gepubliceerd in Justicia 1971. Deze rechtspraak wijkt af van die van de Hoge Raad der Nederlanden, waarop belanghebbende een beroep doet. De Raad is afgeweken van de rechtspraak van de Hoge Raad, omdat de Inspecteur en de Eilandsontvanger op de eilanden, anders dan in Nederland de inspecteur en ontvanger, twee geheel afzonderlijke bestuursinstanties zijn. De dagtekening van het aanslagbiljet alsmede de terpostbezorging door de Eilandsontvanger bepalen daarom niet wanneer de Inspecteur de aanslag heeft opgelegd. Ten overvloede zij opgemerkt dat de dagtekening van het aanslagbiljet wel van belang is voor de termijn van bezwaar.
4.4. Het staat vast dat de naheffingsaanslag op 18 december 2002 ten kohiere is gebracht. De naheffingsaanslag is derhalve opgelegd in 2002, vóór het verstrijken van de wettelijke aanslagtermijn van vijf jaar.
5. De beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld in raadkamer op 16 december 2005, door mrs. J.Th. Drop als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van de secretaris mevrouw S.J. Rasmijn.