ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT5994

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 november 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-107
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Drop
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens niet tijdig doen van aangifte en betalen van de verschuldigde omzetbelasting

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 november 2005, staat de vraag centraal of de belanghebbende terecht een bestuurlijke boete is opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte en betaling van de omzetbelasting over de maand augustus 2002. De belanghebbende had de aangifte en betaling uiterlijk op 16 september 2002 moeten indienen, maar deze werden pas op 9 oktober 2002 ontvangen door de belastingdienst. De belanghebbende was niet verschenen ter zitting op 9 november 2005, ondanks een deugdelijke oproep op het door haar opgegeven adres.

De Inspecteur stelde dat dit het tweede verzuim van de belanghebbende was en dat er geen omstandigheden waren die de verwijtbaarheid van het handelen van de belanghebbende konden wegnemen. De Raad hechtte geloof aan de stelling van de Inspecteur en oordeelde dat de opgelegde bestuurlijke boete van Naf 500 terecht was, gebaseerd op artikel 18, lid 2 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen in verbinding met artikel 5 van de Beschikking Administratieve Boeten.

De Raad verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarmee de beslissing van de Inspecteur om de naheffingsaanslag te verhogen met een bestuurlijke boete werd bevestigd. De belanghebbende had eerder een taxatieve naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen van Naf 27.414, die later was verminderd tot Naf 13.786, maar de boete bleef gehandhaafd. De Raad concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van een rechtvaardiging voor het verzuim, waardoor de boete gerechtvaardigd was.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 25 november 2005, nr. 2004-107
1. Het procesverloop.
1.1. Aan belanghebbende is over de maand augustus 2002 een taxatieve naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van Naf 27.414, verhoogd met een bestuurlijke boete van Naf 500.
Bij beschikking op het tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot het door belanghebbende aangegeven bedrag ad Naf 13.786, verhoogd met een bestuurlijke boete van Naf 500.
Belanghebbende is daartegen tijdig in beroep gekomen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.2. Ter zitting van 9 november 2005 te Willemstad is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is niet verschenen, hoewel deugdelijk opgeroepen aan het door haar opgegeven adres.
2. Geschil en standpunten van partijen
Tussen partijen is kennelijk alleen nog in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is verhoogd met een bestuurlijke boete .
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de ge¬dingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota deel uitmaakt.
3. Beoordeling van het geschil.
3.1. Belanghebbende heeft de door haar over de maand augustus 2002 verschuldigde omzetbelasting niet tijdig aangegeven en betaald; aangifte en betaling hadden uiterlijk 16 september binnen moet zijn bij de belastingdienst, maar werden daar ontvangen op 9 oktober 2002 . Enige omstandigheid die de verwijtbaarheid van dat handelen wegneemt is gesteld noch gebleken.
3.2. De Inspecteur stelt dat dit het tweede verzuim van belanghebbende is. De Raad hecht aan het gestelde geloof. Alsdan is de bestuurlijke boete ad Naf 500 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd (artikel 18, lid 2, Algemene Landsverordening Landsbelastingen in verbinding met artikel 5 van de Beschikking Administratieve Boeten).
4. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. Drop, Groeneveld en Overgaauw