ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT5891

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 april 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-0244
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde boete wegens niet tijdig indienen van aangifte winstbelasting

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 april 2005 uitspraak gedaan over de opgelegde boete aan belanghebbende wegens het te laat indienen van de aangifte winstbelasting voor het jaar 1998. De boete, ter hoogte van Naf 500, werd opgelegd na een naheffingsaanslag die was ingesteld omdat de aangifte niet tijdig was ingediend. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de Inspecteur handhaafde de boete in zijn uitspraak op bezwaar van 19 januari 2004. Hierop heeft belanghebbende op 18 maart 2004 beroep ingesteld bij de Raad.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 april 2005, waarbij beide partijen aanwezig waren en pleitnota's inbrachten. Belanghebbende voerde aan dat de boete te hoog was en dat deze kwijtgescholden zou moeten worden, onder andere omdat de Inspecteur vier en een half jaar had gewacht met het opleggen van de boete en omdat er geen schade voor de Belastingdienst was. De Raad oordeelde echter dat de boete terecht was opgelegd, omdat deze bedoeld is om belastingplichtigen te herinneren aan hun administratieve verplichtingen. De Raad wees erop dat het niet relevant is dat de Belastingdienst geen schade heeft geleden en dat de boete niet als een verrassing kan worden beschouwd, aangezien dit op het aanslagbiljet was vermeld.

De Raad benadrukte dat de wetgever de Inspecteur de mogelijkheid heeft gegeven om binnen vijf jaar na het verzuim een boete op te leggen. De wijziging van het boeteregime door de invoering van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen had geen invloed op deze zaak, omdat het verzuim in 1998 had plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat de boete niet in wanverhouding stond tot de ernst van het verzuim, vooral omdat dit niet het eerste aangifteverzuim van belanghebbende was. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en handhaafde de uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 25 april 2005, nr. 2004-0244
1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd wegens het te laat indienen van haar aangifte winstbelasting 1998 ten bedrage van Naf 500. Zij heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 19 januari 2004 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en de boete gehandhaafd.
2. Belanghebbende is tegen de beschikking op 18 maart 2004, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad.
3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 21 april 2005. Beide partijen zijn verschenen. Belanghebbende en de Inspecteur hebben ieder een pleitnota ingebracht.
4. Belanghebbende stelt dat de boete tot een te hoog bedrag is opgelegd of zou moeten worden kwijtgescholden, omdat de Inspecteur zelf vier en een half jaar nodig heeft gehad om deze op te leggen, omdat de Belastingdienst niet is benadeeld (de verschuldigde winstbelasting beloopt nihil), omdat de boete als een complete verrassing kwam en omdat de boete niet in verhouding staat tot het gepleegde verzuim. De Inspecteur verdedigt dat de boete moet worden gehandhaafd.
5. De Raad is van oordeel dat de boete terecht is opgelegd, omdat zij bedoeld is om de belastingplichtige, die te laat aangifte heeft gedaan, zoals belanghebbende, in te scherpen dat zij haar administratieve verplichtingen volledig behoort na te komen. Daarom is niet van belang dat de Belastingdienst geen schade heeft geleden. De stelling van belanghebbende dat de boete als verrassing kwam en daarom moet worden kwijtgescholden, kan de Raad niet volgen. Op het aanslagbiljet staat immers aangekondigd dat de aanslag is opgelegd omdat het aangifteformulier niet of niet tijdig is ingediend. De stelling van belanghebbende dat de boete laat is opgelegd, vier en half jaar van het verzuim, kan er evenmin toe leiden dat zij moet worden kwijtgescholden. De wetgever heeft de Inspecteur immers de gelegenheid gegeven om vijf jaar na het verzuim een boete op te leggen. Dat dit boeteregime inmiddels is gewijzigd in de Algemene Landsverordening Landsbelastingen heeft voor een verzuim begaan in 1998 geen betekenis, gelet op het overgangsrecht van artikel 78 lid 5. Dit overgangsrecht brengt mee dat oude verzuimen blijven vallen onder het oude regime. Tot slot oordeelt de Raad dat de boete niet in wanverhouding staat tot de ernst van het verzuim. Daarbij houdt de Raad er rekening mee dat dit verzuim niet het eerste aangifteverzuim van belanghebbende was in korte tijd.
6. De Raad verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de uitspraak op bezwaar.
mrs. J.Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen