ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT5859

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 april 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-0305
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van accijnsgoederen uit accijnsvrije bergplaats en douaneschuld

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 april 2005 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende had op 14 juni 2002 een beschikking ontvangen voor navordering van invoerrechten, accijnzen en omzetbelasting, ten bedrage van Naf. 7.714,35, met een boete van Naf. 1.928,60. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd door de Inspecteur afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 april 2005, waarbij beide partijen aanwezig waren en de belanghebbende een pleitnota indiende.

De kern van het geschil was of de diefstal van accijnsgoederen uit de accijnsvrije bergplaats een buitengewone gebeurtenis was, zoals bedoeld in artikel 202 van de Algemene Verordening In-, Uit-, en Doorvoer 1908 (AVIUD). De Raad oordeelde dat diefstal geen buitengewone gebeurtenis is en dat het gemis aan accijnsgoederen een douaneschuld met zich meebrengt, tenzij er sprake is van brand, overstroming of andere bijzondere omstandigheden. De Raad stelde vast dat de belanghebbende niet voldoende zorg had gedragen voor de beveiliging van de accijnsvrije bergplaats, wat leidde tot het gemis van de goederen.

De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete van 25% van de verschuldigde rechten, die passend en geboden werd geacht. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de houder van een accijnsbergplaats om zorg te dragen voor de beveiliging van de opgeslagen goederen en dat diefstal niet kan worden aangemerkt als een verschoonbare verklaring voor het gemis van accijnsgoederen.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 25 april 2005, nr. 2004-0305
1. Procesverloop
1.1.Aan belanghebbende is op 14 juni 2002 een beschikking navordering invoerrechten, accijnzen en omzetbelasting uitgereikt ten bedrage van Naf. 7.714,35 enkelvoudige belasting en een boete van Naf. 1.928,60. Belanghebbende heeft op 28 juni 2002 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Gedagtekend 27 februari 2004 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen.
1.2. Op 8 april 2004 is bij de Raad het beroepschrift van belanghebbende binnengekomen, dit beroepschrift is derhalve tijdig ingediend.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, binnengekomen bij de Raad op 21 februari 2005.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 11 april 2005. Beide partijen zijn verschenen; belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen, welke pleitnota tot de stukken van het geding wordt gerekend.
2. Feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2. Belanghebbende beheert, daartoe gemachtigd door de beheer van de Vrije Zone Curinde N.V. , sedert 15 juni 2000 een accijnsbergplaats binnen de Vrije Zone te Hato, alwaar accijnsgoederen onder douanetoezicht worden opgeslagen. Bij de verlening van de vergunning is belanghebbende meegedeeld dat indien zij zich niet aan de gestelde voorwaarden zou houden, de toestemming zou worden ingetrokken.
2.3. Op 8 augustus 2001 is door de heer M, werknemer van belanghebbende, bij de verificateur van de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen, de heer B, aangifte gedaan van diefstal van een aantal in de accijnsvrije bergplaats opgeslagen kartons sigaretten en alcoholhoudende drank, te weten whisky. Ook bij de politie is aangifte van diefstal gedaan.
2.4. Tijdens het naar aanleiding van deze aangiftes gestarte onderzoek is gebleken dat het slot van de ijzeren deur welke toegang geeft tot de accijnsvrije bergplaats van belanghebbende al twee à drie weken stuk was, zonder dat hiervan melding was gedaan door belanghebbende aan de douaneautoriteiten.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil de vraag of de beweerdelijke diefstal een buitengewone gebeurtenis als bedoeld in artikel 202 van de AVIUD is; tevens bestrijdt belanghebbende de opgelegde boete.
4. De overwegingen
4.1.Indien goederen op enige andere wijze dan door de wet is voorgeschreven uit de accijnsbergplaats worden uitgeslagen ontstaat hierdoor een douaneschuld op grond van artikel 122a van de Algemene Verordening In-, Uit-, en Doorvoer 1908 (hierna: AVIUD).
Artikel 202 van de AVIUD bepaalt dat vermis, anders dan door brand, overstroming of andere buitengewone gebeurtenis, geen recht geeft tot vermindering van rechten.
Artikel 122, derde lid, van de AVIUD bepaalt dat navordering achterwege kan blijven in gevallen waarin navordering een onbillijkheid van overwegende aard oplevert.
Artikel 122, derde en vierde lid bepalen dat de Inspecteur een boete kan opleggen van maximaal viermaal de verschuldigde rechten. In casu is een boete opgelegd van 25 % van de verschuldigde rechten.
4.2. Vaststaat dat uit de accijnsvrije bergplaats van belanghebbende accijnsgoederen zijn verdwenen, volgens de verklaring van belanghebbende door diefstal.
4.3. Tenzij er sprake is brand, overstroming of enige ander bijzonder gebeurtenis ontstaat door het gemis aan accijnsgoederen een douaneschuld op grond van artikel 122a van de AVIUD.
4.4. Belanghebbende stelt dat de diefstal een buitengewone gebeurtenis is, die navordering van de verschuldigde rechten verhindert. De Raad is van oordeel dat, wat er zij van het antwoord op de vraag of het geconstateerde gemis in casu is veroorzaakt door diefstal, diefstal geen buitengewone gebeurtenis in de zin van de in 4.1 genoemde wettelijke bepaling is.
Het regime van een accijnsvrije bergplaats, en de daarmee voor de ondernemer geschapen faciliteiten, brengt met zich dat, ongeacht de vraag of de houder van de vergunning zich heeft gekweten van de zorgplicht die hij heeft, diefstal geen verschoonbare verklaring van een gemis kan zijn, die als een buitengewone gebeurtenis in de zin van artikel 122a van de AVIUD kan worden aangemerkt. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de nagevorderde rechten tot een juist bedrag zijn berekend.
4.5. Mede gelet op het onder 2.4 vermelde, is het naar het oordeel van de Raad aan het gebrek aan zorg van belanghebbende te wijten dat er een gemis is ontstaan uit de accijnsvrije bergplaats. Gelet op het bepaalde in artikel 122, derde en vierde lid van de AVIUD is de verschuldigde belasting terecht verhoogd met een boete; de Inspecteur heeft de boete gematigd tot 25 % van de verschuldigde rechten.
Naar het oordeel van de Raad is deze boete passend en geboden.
4.5. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur, zodat moet worden beslist als hieronder is vermeld.
5. De beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Th. Drop als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen