ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT2909

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
25 april 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004-0529
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en teruggaafverzoeken in het kader van foutief geadresseerde bezwaarschriften

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 25 april 2005 uitspraak gedaan over een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen met betrekking tot de teruggaaf van omzetbelasting. De belanghebbende, een groothandel in dranken, had over de periode van 8 maart 1999 tot en met 1 december 2003 omzetbelasting in rekening gebracht en afgedragen voor de levering van verpakt water, Spa Blauw. De belanghebbende verzocht om teruggaaf van deze belasting, stellende dat de belasting ten onrechte op aangifte was voldaan, gebaseerd op een aanschrijving van de Directie Fiscale Zaken van 18 september 2003. Deze aanschrijving stelde dat de levering van verpakt water niet onder de heffing van omzetbelasting viel.

De Raad overwoog dat de belanghebbende ontvankelijk was in haar verzoek om teruggaaf, maar dat de bezwaarschriften tijdig ingediend moesten zijn. De Raad bevestigde dat er een doorzendplicht bestaat voor foutief geadresseerde bezwaarschriften, waarbij de datum van indiening bij de onbevoegde instantie als tijdstip van indiening geldt. De Raad concludeerde dat de belanghebbende geen recht had op teruggaaf van de omzetbelasting, omdat deze belasting correct was afgedragen en vermeld op de uitgereikte facturen. De Raad oordeelde dat het doel van de aanschrijving, namelijk het goedkoper maken van verpakt water voor de burger, niet gediend zou zijn door het verlenen van teruggaaf van eerder afgedragen omzetbelasting.

De Raad verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarmee de beslissing van de Inspecteur om het verzoek om teruggaaf af te wijzen werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van foutieve adressering in het belastingrecht.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 25 april 2005, nr. 2004-0529
1. Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is, gedagtekend 26 februari 2004 door de Inspecteur een beschikking gezonden, waarin de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van afgedragen omzetbelasting ter zake van levering van verpakt water afwijst.
De Inspecteur vermeldt in zijn beschikking dat belanghebbende binnen twee maanden een bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur der Belastingen.
Belanghebbende heeft tegen deze beschikking een beroepschrift ingediend; dit beroepschrift is bij de Raad van Beroep voor belastingzaken binnengekomen op 23 april 2004.
De Raad van Beroep heeft dit schrijven aangemerkt als een aan een onbevoegde instantie gericht bezwaarschrift en heeft dit bezwaarschrift doorgezonden naar de Inspecteur, alwaar het op 2 juni 2004 is binnengekomen.
Gedagtekend 22 juni 2004 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen.
1.2. Op 18 augustus is bij de Raad het beroepschrift van belanghebbende binnengekomen, dit beroepschrift is derhalve tijdig ingediend.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, gedagtekend 21 maart 2005.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 21 april 2005. Beide partijen zijn verschenen; belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen, welke pleitnota tot de stukken van het geding wordt gerekend.
2. Feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2. Op 18 september 2003 heeft de Directie Fiscale Zaken een Aanschrijving uitgevaardigd die op 12 november 2003 is gepubliceerd, onder meer in de vorm van advertenties in diverse couranten. Tot de stukken van het geding behoort een fotokopie van een advertentie uit de Amigoe van 12 november 2003 met de navolgende tekst:
....
Nederlandse Antillen
Mededeling van de Directie Fiscale Zaken
Gezien de oorspronkelijke bedoeling van de Regering, alsmede de ongewijzigde maatschappelijke onwenselijkheid, om de levering van water, electriciteit en gas in de heffing van de omzetbelasting te betrekken, heeft de Minister van Financiën goedgekeurd dat eerdergenoemde producten, indien deze worden geleverd door utiliteitsbedrijven, buiten de heffing van omzetbelasting blijven.
Omdat water als eerste levensbehoefte wordt aangemerkt, heeft de Minister tevens goedgekeurd, dat de levering van verpakt water, ongeacht het soort leverancier, eveneens niet in de heffing van de omzetbelasting wordt betrokken.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat bovengenoemde goedkeuring niet van toepassing is op andere producten waarvan de genoemde producten een (hoofd)bestanddeel vormen, zoals waterijsjes, ijsblokjes, sodawater, enz.
De goedkeuring van de Minister werkt terug tot en met 8 maart 1999.
De Directeur Fiscale Zaken
…..
2.3. Belanghebbende exploiteert een groothandel in dranken en heeft gedurende de periode 8 maart 1999 – 1 december 2003 Spa Blauw geleverd aan haar afnemers/leveranciers; over deze leveringen heeft belanghebbende in totaal Naf 172.256,82 omzetbelasting in rekening gebracht en afgedragen.
2.4. Naar aanleiding van de onder 2.2 genoemde publicatie heeft belanghebbende zich tot de Inspecteur gewend met het verzoek om teruggaaf van het onder 2.3 genoemde bedrag.
De Inspecteur heeft op dit verzoek geantwoord bereid te zijn het betreffende verzoek te honoreren mits belanghebbende creditnota’s uitreikt aan haar afnemers en de betreffende bedragen aan hen terugbetaalt.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de navolgende vragen:
3.1. Is belanghebbende ontvankelijk in haar verzoek om teruggaaf over de periode 8 maart 1999 tot en met 30 september 2003?
3.2. Is het bezwaarschrift tijdig ingediend? Nader geformuleerd gaat het om de vraag of de Raad van Beroep voor Belastingzaken een doorzendplicht heeft voor een bij een onbevoegde instantie ingediend processtuk en zo ja, welke datum dan als datum van indiening heeft te gelden.
3. 3. Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van door haar wegens levering van “Spa Blauw” afgedragen omzetbelasting over de periode 8 maart 1999—1 december 2003?
3.4. Mag de Inspecteur aan de hiervoor in 3.3 bedoelde teruggaaf nadere voorwaarden stellen?
4. De overwegingen
4.1. De Raad zal eerst de onder 3.2. gestelde vragen beantwoorden.
Zoals de Raad in zijn beschikking van 31 mei 2004, nr. 2002/1938 heeft beslist bestaat er een doorzendplicht voor de Inspecteur voor processtukken die bij hem zijn ingediend, maar voor een andere instantie zijn bestemd. Hoewel in de Algemene Landsverordening Landsbelastingen noch in de Landsverordening Administratieve Rechtspraak een dergelijke doorzendplicht voor de Raad van Beroep voor Belastingzaken is opgenomen, is de Raad van oordeel dat een dergelijke doorzendplicht eveneens voor de Raad geldt; immers, de burger mag niet de dupe worden van het steeds ingewikkelder stelsel van rechtsbescherming; derhalve behoren foutief geadresseerde bezwaarschriften op dezelfde wijze te worden doorgezonden als foutief geadresseerde beroepschriften.
Tevens is de Raad van oordeel dat als tijdstip van indiening van een foutief geadresseerd geschrift dient te gelden de datum van indiening bij de onbevoegde instantie; dit conform de meest recente opvatting omtrent dit onderwerp, zoals die bijvoorbeeld is neergelegd in artikel 6.15, derde lid van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht.
4.2. Met betrekking tot de derde in geschil zijnde vraag merkt de Raad het volgende op.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de van de Landsverordening Omzetbelasting 1999 (hierna: Landsverordening OB) luidt:
1. De Inspecteur is bevoegd op schriftelijk verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking teruggaaf te verlenen van de belasting terzake van leveringen en diensten, voorzover de ondernemer ten genoegen van de Inspecteur aantoont dat:
a. de belasting ten onrechte op aangifte is voldaan;
Artikel 10, zesde lid van de Landsverordening OB luidt:
6. Ieder die enig document uitreikt waarop een bedrag aan omzetbelasting wordt vermeld welke hij, anders dan op grond van dit artikel niet verschuldigd is geworden, wordt die belasting verschuldigd op het tijdstip dat hij het document heeft uitgereikt;hij is verplicht deze op de voet van artikel 12 te betalen.
4.3. Belanghebbende is van mening dat uit de onder 2.2 genoemde aanschrijving volgt dat de omzetbelasting over de in de periode 8 maart 1999 t/m 30 november 2003 geleverde “Spa Blauw” ten onrechte op aangifte is voldaan, nu uit deze aanschrijving blijkt dat deze omzetbelasting niet verschuldigd was.
4.4. De Raad is van oordeel, dat belanghebbende op de juiste wijze gedurende de betreffende periode omzetbelasting in rekening heeft gebracht en afgedragen. Gedurende die periode is er naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, letter a, van de Landsverordening OB.
Het past niet in de systematiek van de Landsverordening OB om vervolgens met terugwerkende kracht in rekening gebrachte en afgedragen omzetbelasting als ten onrechte op aangifte voldaan te verklaren.
4.5. Wat er zij van het antwoord op de vraag of de in de aanschrijving van 18 september 2003 neergelegde terugwerkende kracht eveneens van toepassing is op verpakt water, reeds uit het bepaalde in artikel 10, zesde lid van de Landsverordening OB volgt dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting; zij heeft immers de omzetbelasting vermeld op door haar uitgereikte facturen.
4.6. De Raad merkt tenslotte op, dat het door de aanschrijving van 18 september 2003 beoogde doel, te weten het goedkoper maken van verpakt water voor de burger, op geen enkele wijze wordt gediend door het verlenen van teruggaaf van in het verleden binnen de bedrijfskolom in rekening gebrachte omzetbelasting; het met terugwerkende kracht van enige jaren verlagen van de aan consumenten in rekening gebrachte prijs acht de Raad in de praktijk niet realiseerbaar.
4.7. Gelet op het hiervoor overwogene, is het gelijk bij de derde in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. De vragen 1 en 4 behoeven geen beantwoording meer.
5. De beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. J.Th. Drop als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen