ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BI3334
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Drop
- J. van Ballegooijen
- R. van Muijen
- Rechtspraak.nl
Toepassing van overgangsrecht bij verzuimboetes in het belastingrecht van de Nederlandse Antillen
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba) op 25 november 2005 uitspraak gedaan over de verzuimboetes die aan belanghebbenden zijn opgelegd wegens het niet-tijdig indienen van de aangifte winstbelasting over het jaar 1999. De belanghebbenden, die deel uitmaken van een groep van verbonden naamloze vennootschappen, kregen een naheffingsaanslag opgelegd van nihil, maar met een verzuimboete van Naf 500. Tegen deze boetes hebben zij tijdig bezwaar gemaakt en zijn in beroep gegaan bij de Raad. De Raad heeft de procedure op 15 april 2004 mondeling behandeld, waarbij alle partijen aanwezig waren.
De Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbenden de aangifte winstbelasting te laat hebben ingediend, namelijk op 3 augustus 2000, terwijl de uiterste datum 30 juni 2000 was. De boetes zijn opgelegd op basis van de Landsverordening op de winstbelasting 1940. Belanghebbenden voerden aan dat de boetes buiten de wettelijke termijn waren opgelegd en dat de redelijke termijn van berechting was overschreden. De Raad oordeelde echter dat de boetes terecht waren opgelegd, omdat de oude bepalingen van toepassing waren op feiten die vóór de inwerkingtreding van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) waren begaan.
De Raad concludeerde dat de redelijke termijn van berechting niet was overschreden, omdat de vertraging in de procedure voornamelijk te wijten was aan de belanghebbenden zelf. Ook de argumenten van de belanghebbenden over het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel werden verworpen. De Raad oordeelde dat de wetgever het niet-tijdig doen van aangifte als strafbaar feit heeft aangemerkt, ongeacht of er belasting verschuldigd was. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat er geen bewijs was van begunstigend beleid door de Inspecteur.
Uiteindelijk verklaarde de Raad de beroepen ongegrond, waarmee de opgelegde verzuimboetes in stand bleven. De uitspraak benadrukt de toepassing van het oude recht in het kader van overgangsrecht en de strikte handhaving van belastingverplichtingen.