ECLI:NL:ORBBNAA:2005:4

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
24 juni 2005
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
2003/0426
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • L. van Gijn
  • A. Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling van belasting voor timesharing in relatie tot verhuur onder de Belasting op de Bedrijfsomzetten

In deze zaak gaat het om de vraag of de vrijstelling van artikel 8, zeventiende lid, van de Belasting op de Bedrijfsomzetten (BBO) van toepassing is op de verkoop van timeshare contracten door appellante, die een timeshare/hotel resort ontwikkelt en exploiteert. Appellante had een naheffingsaanslag ontvangen voor het tijdvak januari tot en met december 2001, welke zij aanvecht. De Inspecteur had in zijn uitspraak op bezwaar het bezwaar van appellante afgewezen, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante de timeshare contracten aanbiedt via een club membership agreement, waarbij leden recht hebben op gebruik van een appartement gedurende een week per jaar. De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, inclusief de argumenten van beide partijen. De Inspecteur betwistte de toepassing van de vrijstelling, maar de Raad oordeelde dat de timeshare overeenkomsten veel elementen van huur en verhuur bevatten, en dat er geen reden is om deze anders te behandelen voor de BBO.

De Raad concludeert dat de vrijstelling van artikel 8, zeventiende lid, BBO van toepassing is op de verkopen van timeshare contracten, en dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en het beroep van appellante wordt gegrond verklaard. De Raad benadrukt dat de exploitatie van een timeshare resort vergelijkbaar is met die van een hotel, en dat de rechten van de timeshare gerechtigde sterk verwant zijn aan die van een huurder.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 juni 2005 , nr. 2003/0426
RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKENzitting houdend op Sint Maarten
inzake: [belanghebbende],
gemachtigde [A],
tegen
[de Inspecteur].

1.Procesverloop

1.1.
Aan appellante is op 22 november 2002 een naheffingsaanslag Belasting op de Bedrijfsomzetten (hierna: BBO) voor het tijdvak januari tot en met december 2001 opgelegd ten bedrage van Naf 2.065,-, zonder verhoging.
Appellante is op 16 januari 2003 in bezwaar gekomen. Gedagtekend 23 juni 2003 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan waarbij het bezwaar is afgewezen.
1.2.
Op 14 augustus 2003 is bij de Raad het beroepschrift van appellante binnengekomen, dit beroepschrift is derhalve tijdig ingediend.
De Inspecteur heeft drie dagen voor de mondelinge behandeling een vertoogschrift ingediend, gedagtekend 15 april 2005.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 19 april 2005. Beide partijen zijn verschenen; appellante heeft een pleitnota voorgedragen, welke pleitnota tot de stukken van het geding wordt gerekend.

2.Feiten

2.1.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.
2.2.
Appellante is de ontwikkelaar en exploitant van het [club-resort], een timeshare/hotel resort dat ten tijde van het tijdvak van naheffing in aanbouw was. De opening van het complex was gepland eind juni 2003.
2.3.
Appellante exploiteert de timeshare-contracten via het club membership: de koper van een timeshare wordt lid van de club door middel van een zogenaamd club membership agreement (hierna: contract). Van een dergelijk contract behoort een voorbeeld tot de processtukken. Het contract, en daarmee in feite de timeshare, loopt in alle gevallen tot het eind van het jaar 2041. Gedurende de looptijd van het contract heeft een lid recht op het gebruik en bewoning van het appartement gedurende een week per jaar mits hij of zij de jaarlijkse onderhoudsbijdrage betaalt. De verkoop van de gebruiksrechten van de timeshare appartementen was door appellante uitbesteed aan derden. Na ommekomst van de timeshare periode, eind 2041, eindigt het gebruiksrecht en staat het appellante vrij om het appartement aan te wenden zoals het haar goeddunkt.
2.4.
De appartementen, die niet of niet geheel via timeshare contracten zijn vastgelegd, worden door appellante als hotelkamers geëxploiteerd.
2.5.
Appellante heeft bij de verkopen van de timeshare contracten zich op het standpunt gesteld dat op deze verkopen de vrijstelling van artikel 8, zeventiende lid, BBO (tekst voor het onderhavige tijdvak) van toepassing is. Tijdens een boekenonderzoek door de Inspecteur op 19 juli 2002 is aan appellante meegedeeld dat naar de mening van de Inspecteur de betreffende bepaling niet van toepassing is op de verkopen van timeshare contracten; na een boekenonderzoek op 15 maart 2003 is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2.6.
De Logeergastenbelastingverordening Sint Maarten bepaalt in artikel 1, onderdeel a dat logeergastenbelasting wordt geheven terzake van het verblijf houden in het eilandgebied in hotels, logementen, pensions, appartementen, woningen, of andere tot onderkomen geschikte gebouwen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet in de basisadministratie van het eilandgebied zijn opgenomen en onderdeel b zegt expliciet dat logeergastenbelasting ook wordt geheven terzake van het beschikbaar houden van ruimten in een onroerend goed of een gedeelte daarvan door timesharing ten behoeve van het verblijf van personen.
Voor de berekening van de verschuldigde belasting voor het gebruik van het timeshare appartement heeft het Eilandsbesluit van het Bestuurscollege op 20 januari 1994 nadere voorschriften gegeven en een formule geïntroduceerd, waarmee het verschuldigde logeergastenbelastingbedrag kan worden afgeleid uit ondermeer de koopprijs van het timesharecontract en de looptijd van het betreffende contract.
2.7.
De Inspecteur heeft als dictum in zijn uitspraak op bezwaar geschreven:
"Besluit : Het bezwaarschrift te handhaven."

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of appellante terecht de vrijstelling van artikel 8, zeventiende lid , BBO claimt met betrekking tot de verkoop van timeshare contracten; tevens is in geschil het antwoord op de vraag of de uitspraak op bezwaar nietig is in verband met innerlijke tegenstrijdigheid.

4.De overwegingen

4.1.
Met betrekking tot de nietigheid van de uitspraak op het bezwaarschrift en de daaraan te verbinden consequenties merkt de Raad het navolgende op.
De Inspecteur heeft als dictum in zijn uitspraak op bezwaar geschreven:
"Besluit : Het bezwaarschrift te handhaven."
Naar het oordeel van de Raad is hier sprake van een zo duidelijke vergissing van de zijde van de inspecteur, die immers bedoelde te schrijven
"Besluit : De (naheffings-)aanslag te handhaven.", dat appellante dadelijk heeft moeten begrijpen dat er hier sprake was van een kennelijke verschrijving.
De Raad kan appellante dan ook niet volgen in haar stelling dat de uitspraak moet worden opgevat als een toewijzing van de in het bezwaarschrift aangevoerde gronden, met name met nu het standpunt van de Inspecteur reeds aan appellante bekend was.
Het vernietigen van de uitspraak en het terugverwijzen naar de Inspecteur teneinde een nieuwe uitspraak te doen acht de Raad om redenen van proceseconomie niet wenselijk; de Raad zal derhalve de uitspraak lezen zoals deze door de Inspecteur bedoeld is en uitspraak doen in het materiele tussen partijen bestaande geschil.
4.2.
Artikel 8, zeventiende lid BBO, luidt in het onderhavige jaar:
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet waarvan de ondernemer kan aantonen dat het gerealiseerd is door de verhuur van hotelkamers en appartementen, voor zover over de opbrengst daarvan logeergastenbelasting verschuldigd is op grond van een eilandsverordening.
4.3.
Niet in geschil is dat over de opbrengst uit hoofde van het timeshare gebruik logeergastenbelasting verschuldigd is.
4.4.
Voor het antwoord op de vraag of begrip "timesharing" gelijkgesteld kan worden met het in artikel 8, zeventiende lid, BBO gebezigde begrip "verhuur" merkt de Raad allereerst op dat de Inspecteur in zijn verweerschrift terecht opmerkt dat het begrip "timesharing" niet wettelijk is vastgelegd en dat het fenomeen timesharing zich in velerlei gedaantes voordoet; ook de fiscale wetgeving geeft geen definitie van het begrip "timesharing" en de Raad zal dus invulling aan dit begrip moeten geven.
4.5.
Het Gerecht in Eerste Aanleg (zittingsplaats Sint Maarten) overwoog in zijn
uitspraak van 8 januari 1989 dat een "Club Membership Purchase Agreement", een rechtsfiguur die vergelijkbaar was met het onderhavige contract, alle elementen van overeenkomsten van huur en verhuur bevatte.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba besliste in zijn uitspraak van 17 september 2002 (H-336/01) in een met het onderhavige contract vergelijkbare situatie dat de timeshare-gerechtigde een beroep kon doen op artikel 7a:1593 BW, in welk artikel is bepaald, kort samengevat, koop breekt geen huur.
4.6.
De Raad is van oordeel dat er geen reden is om in het geval van een timeshare overeenkomst als de onderhavige, die vergelijkbaar is met de timeshare overeenkomsten die onderwerp waren van de in 4.5 genoemde uitspraken, voor de BBO van de civiel-juridische duiding van deze vorm van timeshare overeenkomst af te wijken. Met name onderschrijft de Raad niet de stelling van de Inspecteur dat in dit geval de timeshare koper direct of indirect eigenaar wordt van het gehele project of een deel ervan. Er wordt immers geen zakelijk recht van eigendom gevestigd. De onderhavige timeshare koper verwerft evenmin de economische eigendom van het appartement, omdat de restwaarde ervan na ommekomst van het contract niet aan hem toekomt. In casu is er sprake van een ruim veertig jaar durend persoonlijk recht van gebruik en bewoning van een appartement gedurende een periode van
eenweek per jaar, dit tegen betaling van een bedrag ineens en onder de last om ieder jaar de contractueel voor de rekening van de koper komende onderhoudskosten te voldoen. Naar het oordeel van de Raad bevat dit op een timeshare-contract gebaseerde recht zo veel elementen van het begrip huur/verhuur dat er geen reden is om dit recht voor de BBO anders te behandelen dan het huurrecht.
4.7.
De exploitatie van een timeshare ressort heeft grote gelijkenis met die van een hotel. Het recht van gebruik van een timeshare gerechtigde is immers sterk verwant aan het recht van de huurder van een hotelkamer, terwijl de exploitant van het timeshare resort, evenals de hotelexploitant, zorg draagt voor het onderhoud aan en de verzekering van de appartementen en aan de gemeenschappelijke ruimtes. Ook zal het feitelijke gebruik van dit appartement door een timeshare gerechtigde niet afwijken van het feitelijk gebruik door een incidentele huurder en hierin ligt dan ook evenmin een reden om deze vorm van timesharing voor de BBO anders te behandelen dan huur/verhuur.
4.8.
De Raad is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat appellante terecht voor de door haar afgesloten timeshare contracten de vrijstelling van artikel 8, zeventiende lid, BBO, heeft geclaimd. Het gelijk is met betrekking tot deze vraag aan appellante.
Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
Gelet op dit oordeel kunnen de overige grieven van appellante onbesproken blijven.

5.De beslissing

Rand verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag.
Aldus vastgesteld in raadkamer op 24 juni12005, door mrs. L. van Gijn als voorzitter en de leden van Ballegooijen en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van de secretaris mevrouw S.J. Rasmijn.