Uitspraak
gemachtigde [A],
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op Aruba uitspraak gedaan over het recht op kinderaftrek en het vertrouwensbeginsel in het belastingrecht. De belanghebbende had aanslagen in de inkomstenbelasting ontvangen over de jaren 2000 en 2001 en had hiertegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur had eerder in 2003 bij de aanslagregeling voor de jaren 1997 en 1998 de kosten van het levensonderhoud van de minderjarige zoon als buitengewone last in aftrek toegelaten. De belanghebbende stelde dat zij recht had op aftrek wegens buitengewone lasten voor de jaren 2000 en 2001, omdat haar zoon geen geld had opgenomen van zijn spaarrekening en zij hem volledig onderhield.
De Raad oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat zij recht had op aftrek wegens buitengewone lasten, omdat haar zoon in de jaren 2000 en 2001 geen geld had opgenomen en dus niet zelf in zijn levensonderhoud voorzag. De Raad wees het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de Inspecteur in de eerdere jaren een fout had gemaakt in zijn beoordeling. De Raad concludeerde dat de rente-inkomsten van de zoon terecht bij de belanghebbende in de belastingheffing waren betrokken, omdat zij kinderaftrek genoot. De beslissing van de Raad was dat de beroepen ongegrond werden verklaard.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken en de voorwaarden waaronder kinderaftrek kan worden verleend. De Raad heeft de relevante artikelen van de Landsverordening inkomstenbelasting (LIB) in zijn overwegingen betrokken en heeft de situatie van de belanghebbende in het licht van deze wetgeving beoordeeld.