In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag die aan appellante is opgelegd door de Inspecteur der Belastingen te Aruba, met betrekking tot de premie Algemene Ziektekostenverzekering (AZV) voor het tijdvak februari 2003. De naheffingsaanslag bedroeg Afl. 13.000,- met een boete van 10%, wat resulteerde in een totaal van Afl. 14.300,-. Appellante heeft bezwaar aangetekend, waarna de Inspecteur de nageheven premie terugbracht naar Afl. 5.523,-, maar de boete bleef gehandhaafd. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing.
De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de zaak behandeld op 14 april 2005. Tijdens de zitting is vastgesteld dat appellante personeel in dienst heeft en verplicht is om maandelijks aangifte te doen van loonbelasting en premies. Appellante heeft verzocht om verrekening van de verschuldigde bedragen met uitstaande vorderingen op het Land Aruba, wat door de Minister van Financiën is goedgekeurd. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, waarbij zij aanvoerde dat de verschuldigde premie AZV inmiddels was verrekend en er per saldo geen premie meer verschuldigd was.
De Raad oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat appellante de premie niet binnen de voorgeschreven termijn had afgedragen. De Raad verwierp het argument van appellante dat de naheffingsaanslag niet meer kon worden opgelegd omdat het verschuldigde bedrag al was betaald. De Raad concludeerde dat de naheffingsaanslag een titel tot invordering is, ongeacht of de belastingplichtige de belasting alsnog heeft afgedragen voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
Met betrekking tot de boete oordeelde de Raad dat appellante aan de voorwaarden voor verrekening had voldaan, waardoor het opleggen van de boete niet gerechtvaardigd was. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, handhaafde de naheffingsaanslag voor de enkelvoudige premie, maar verminderde de naheffingsaanslag met de daarin begrepen boete.