ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8852

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
30 april 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2002/1923
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten van kinderopvang niet aftrekbaar voor inkomstenbelasting

In deze zaak heeft appellant op 12 juni 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2000, welke aanslag gedateerd was op 18 april 2002. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift op 30 september 2002 afgewezen, waarna appellant op 25 oktober 2002 beroep heeft aangetekend bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken. De centrale vraag in deze procedure was of de kosten van kinderopvang die appellant in het belastingjaar 2000 heeft gemaakt, als kosten van verwerving kunnen worden aangemerkt volgens artikel 9, eerste lid van de Landsverordening inkomstenbelasting.

De Raad overweegt dat kosten van verwerving de kosten zijn die noodzakelijk zijn voor het verwerven van inkomen, waarbij een causaal verband moet bestaan tussen de uitgaven en de opbrengsten. Appellant heeft kosten gemaakt voor kinderopvang omdat zijn kind in dat jaar 2 à 3 jaar oud was en hij en zijn echtgenote beiden werkten. De Raad oordeelt echter dat de gezinssamenstelling en de daaruit voortvloeiende kosten een privé-aangelegenheid zijn en niet kunnen worden aangemerkt als kosten van verwerving. Het ontbreken van een causaal verband tussen de kosten van kinderopvang en de inkomsten uit de dienstbetrekking leidt tot de conclusie dat deze kosten niet aftrekbaar zijn.

Appellant heeft verder aangevoerd dat de kinderaftrek al meer dan dertig jaar onveranderd is gebleven, maar de Raad stelt dat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de kosten van kinderopvang als kosten van verwerving moeten worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande heeft de Raad geoordeeld dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Beschikking van 30 april 2004, nr. 2002/1923.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1.Appellant heeft op 12 juni 2002 een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur, gericht tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2000, gedagtekend 18 april 2002. Verweerder heeft bij uitspraak d.d. 30 september 2002 het bezwaarschrift afgewezen; appellant heeft op 25 oktober 2002 tegen deze uitspraak een beroepschrift ingediend bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken. Ook overigens is door appellant aan de wettelijke vereisten voldaan, zodat appellant ontvankelijk is in zijn beroep.
2.Partijen zijn verdeeld over de vraag of de door appellant in het onderhavige jaar betaalde kosten van kinderopvang behoren tot de kosten van verwerving als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Landsverordening inkomstenbelasting.
3.Kosten van verwerving zijn die kosten die een belastingplichtige noodzakelijkerwijs dient te maken om zijn inkomen te verwerven; er dient derhalve een causaal verband te bestaan tussen de betreffende uitgaven die belastingplichtige zich getroost en de opbrengsten uit de betreffende bron.
4.In het onderhavige geval maakt appellant kosten voor kinderopvang, omdat het kind van appellant en zijn echtgenote in het jaar 2000 2 à 3 jaar was en derhalve niet voor zichzelf kon zorgen, terwijl zowel appellant als ook zijn echtgenote in dat jaar een dienstbetrekking buitenshuis vervulden.
5.De gezinssamenstelling is in zijn algemeenheid een privé-aangelegenheid en de daaruit voortvloeiende kosten behoren dan ook tot sfeer van de inkomensbesteding van een belastingplichtige. Naar het oordeel van de Raad ontbreekt ook in geval van appellant het onder 3. genoemde causale verband tussen de kosten van kinderopvang en de opbrengsten uit de bron dienstbetrekking van appellant en kan er derhalve in casu niet worden gesproken van kosten van verwerving. Het zijn immers de privé omstandigheden die deze kosten oproepen en niet de dienstbetrekking. De Raad mag niet in te zien dat, door de onderhavige kosten niet als kosten van verwerving toe te laten er sprake zou zijn van een rechtsongelijke situatie met betrekking tot, zoals appellant dit schrijft, het zakenleven.
6.Appellant stelt nog dat de kinderaftrek reeds meer dan dertig jaar onveranderd is gebleven; wat er zij van deze stelling, hij kan naar het oordeel van de Raad er niet toe leiden dat de kosten van kinderopvang tot de kosten van verwerving gaan behoren.
7.Gelet op het vooroverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen