ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8837

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
4 augustus 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2002/58-62
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders voor winstbelastingschulden van een naamloze vennootschap

In deze zaak gaat het om de hoofdelijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een naamloze vennootschap (S NV) voor de winstbelastingschulden over de jaren 1995 tot en met 1999. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 4 augustus 2004 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen de beschikking van de Inspecteur, die hem aansprakelijk stelde voor de belastingschulden van S NV. De aanslagen in de winstbelasting waren ambtshalve opgelegd vanwege het ontbreken van aangiftes, en appellant had bezwaar gemaakt tegen de aansprakelijkstelling. De Raad oordeelde dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder voortvloeit uit artikel 16 van de Landsverordening winstbelasting, zonder dat een beschikking van de Inspecteur vereist is. Appellant had de mogelijkheid om aan te tonen dat hij niet in staat was om voor de betaling van de belastingschulden zorg te dragen, maar de Raad oordeelde dat hij hierin niet was geslaagd.

De Raad behandelde ook de vraag of appellant nog steeds als bestuurder van S NV kon worden aangemerkt, aangezien hij stelde dat hij per 31 december 1998 was afgetreden. De Raad concludeerde dat, zelfs als appellant eind 1998 was afgetreden, hij nog steeds hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschulden die tijdens zijn bestuur waren ontstaan. De Raad verwierp ook de stelling van appellant dat de winstbelastingschulden waren verjaard, omdat de verjaring was gestuit door invorderingsmaatregelen. Uiteindelijk verklaarde de Raad de beroepen ongegrond, waarmee de aansprakelijkheid van appellant voor de belastingschulden van S NV werd bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 4 augustus 2004, nr. 2002/58-62.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Procesverloop
1.1. Aan S NV zijn aanslagen in de winstbelasting opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1999. De dagtekening van deze aanslagen is achtereenvolgens: 30 mei 1997, 26 juni 1998, 8 januari 1999, 27 december 1999 en 20 december 2000. De aanslagen zijn ambtshalve opgelegd vanwege het ontbreken van aangiftes. Tegen deze aanslagen zijn geen bezwaarschriften ingediend. De verschuldigde winstbelasting bedraagt achtereenvolgens: Afl. 17.457, Afl. 19.044, Afl. 22.218, Afl. 28.566 en Afl. 47.610.
1.2. Bij brief van 7 mei 2001 heeft de ontvanger der belastingen (hierna: de ontvanger) aan appellant bericht dat hij op grond van artikel 16 van de Landsverordening winstbelasting hoofdelijk aansprakelijk is voor de winstbelasting- en de loonbelastingschulden van S NV ten bedrage van Afl. 1.527.556,60. Bij brief van 16 oktober 2001 maakte appelant bezwaar tegen de hoofdelijke aansprakelijkstelling voor de schulden van S NV. De Inspecteur heeft bij brief van 13 december 2001 aan appellant bericht dat hij afwijzend beschikte en dat zijn hoofdelijke aansprakelijkheid niet is opgehouden. Aan appellant zijn dwangbevelen betekend en op 5 oktober 2001 is ten laste van hem beslag gelegd.
1.3. Appellant is tegen de afwijzende beschikkingen van de Inspecteur op 8 februari 2002 in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft op 16 april 2003 vertoogschriften ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zittingen van de Raad op 7 november 2003 en 28 april 2004. Beide partijen zijn verschenen. De gemachtigde van appellant heeft op beide zittingen een pleitnota ingebracht. Tot de gedingstukken behoren ook de brief van de gemachtigde aan de Raad van 2 december 2003 en die van de Inspecteur van 6 februari 2004.
2. Feiten en geschilomschrijving
2.1. S NV is opgericht op 6 september 1995 door A en K NV, vertegenwoordigd door appellant als haar directeur. In het geplaatste kapitaal van 100 aandelen van nominaal Afl. 100 werd door A voor 40 aandelen deelgenomen en door K NV voor 60 aandelen. Bij de oprichting werden appellant en K NV tot haar directeuren benoemd. Ingevolge artikel 8 van haar statuten wordt S NV bestuurd door een directie bestaande uit twee of meer directeuren, als hoedanig ook een rechtspersoon kan optreden.
2.2. De aanslagen in de winstbelasting die aan S NV zijn opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1999 en onherroepelijk zijn geworden, zijn door haar niet betaald. De ontvanger heeft aanmaningen verstuurd naar S NV en dwangbevelen ten name van haar uitgevaardigd. Op het hem bekende bedrijfsadres van S NV heeft hij niets van haar aangetroffen, zodat beslaglegging achterwege is gebleven. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is de inschrijving van S NV inmiddels ambtshalve doorgehaald.
2.3. Op 13 maart 2000 ondertekende appellant in zijn hoedanigheid van directeur van K NV een inschrijvingsformulier loonbelasting van de Inspectie der Belastingen, waarop hij aangeeft dat S NV op 1 februari 2000 120 werknemers in dienst heeft. Ook op 13 maart 2000 doet S NV aangifte van de afdracht van loonbelasting en premies volksverzekeringen over de maand februari 2000 ter zake van 18 werknemers; de aangever is appellant. Op 12 oktober 2001 is door appellant in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel opgegeven dat hij en K NV met ingang van 15 december 1998 zijn uitgetreden als bestuurder van S NV.
2.4. De Inspecteur heeft niet alleen het bezwaar van appellant tegen de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden van S NV afgewezen. Hij houdt hem eveneens hoofdelijk aansprakelijk voor de winstbelastingschulden van K NV over de jaren 1993 tot en met 2001. Appellant was directeur en aandeelhouder van K NV. Het bezwaar van K NV tegen de aanslagen in de winstbelasting over de jaren 1993 tot en met 2000 is niet-ontvankelijk verklaard door de Inspecteur. De inschrijving van K NV in het Handelsregister is op 31 mei 2001 doorgehaald door de Kamer van Koophandel.
3. Geschilomschrijving
In geschil is de vraag of appellant hoofdelijk aansprakelijk is voor de winstbelastingschulden van S N.V. over de jaren 1995 tot en met 1999.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Artikel 16 van de Landsverordening winstbelasting (hierna: LW) bepaalt dat de winstbelasting verschuldigd is door de vennootschap en dat haar bestuurders hoofdelijk daarvoor aansprakelijk zijn. Voorts bepaalt het artikel in lid 2, 3e volzin: “De aansprakelijkheid houdt op, wanneer de genoemde personen, tot betaling aangesproken, ten genoegen van de Inspecteur aantonen, dat zij in de onmogelijkheid zijn geweest in hun hoedanigheid voor de betaling te zorgen”. Het derde en vierde lid bepalen achtereenvolgens: “De aantoning wordt schriftelijk gedaan en ingediend bij de Inspecteur” en “De beschikking van de Inspecteur is met redenen omkleed, indien zij afwijzend is”.
4.2. Partijen gaan ervan uit dat de brief van de ontvanger van 7 mei 2001 een beschikking tot aansprakelijkstelling is en dat appellant daartegen bezwaar heeft ingediend, waarop de Inspecteur bij uitspraak heeft beslist. Volgens appellant was de ontvanger niet bevoegd om die beschikking te nemen. Volgens de Inspecteur is het bezwaar ontijdig geweest. De Raad kan het uitgangspunt van partijen niet volgen. De hoofdelijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een naamloze vennootschap voor haar winstbelastingschuld vloeit voort uit de LW. Daarvoor is geen beschikking van de Inspecteur vereist. Door de brief van de ontvanger is appellant aangesproken tot betaling van de schuld van S NV. Daarmee werd voor appellant de mogelijkheid geopend om overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid van artikel 16 van de LW ten genoegen van de Inspecteur aan te tonen dat hij in de onmogelijkheid verkeerde voor de betaling van de winstbelastingschulden door S NV zorg te dragen. Artikel 16 van de LW stelt daartoe geen termijn. Appellant heeft de aantoning, zoals is bedoeld in het derde lid van artikel 16, gedaan bij brief van 16 oktober 2001. Daarop heeft de Inspecteur beschikt op 13 december 2001, overeenkomstig het vierde lid. Van deze beschikking is appellant binnen twee maanden na verzending van het afschrift, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad.
4.3. De Raad verwerpt de stelling van de gemachtigde van appellant dat de ontvanger door de brief van 7 mei 2001 het kohier heeft gewijzigd. Deze brief behelsde geen wijziging van de kohieren en is daarvan evenmin een bewijs. Voor de stelling van de gemachtigde dat de ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld jegens appellant bestaat dan ook geen grond. De Raad verwerpt tevens de stelling van de Inspecteur dat het bezwaarschrift op 16 oktober 2001, dus ontijdig, is ingediend; er bestaat immers geen bezwaarfase.
4.4. Appellant stelt dat hij vanaf 31 december 1998 geen bestuurder van S NV meer was en heeft gewezen op de wijziging van het Handelsregister op 12 oktober 2001. De Inspecteur heeft ontkend dat appellant voor deze datum van wijziging aftrad als bestuurder. De Raad stelt voorop dat ook al zou appellant eind 1998 zijn afgetreden als bestuurder van S NV, hij in elk geval hoofdelijk aansprakelijk is voor haar winstbelastingschulden over 1995 tot en met 1998, die immers zijn ontstaan tijdens zijn bestuur. De Raad is voorts van oordeel dat appellant onvoldoende bewijs voor zijn stelling heeft bijgebracht dat hij ultimo 1998 ophield bestuurder van S NV te zijn. De omstandigheden dat appellant zich in maart 2000 directeur van S NV noemde op een inschrijvingsformulier van de Inspectie der Belastingen en dat hij overigens in dat jaar gedurende acht maanden, zoals de Inspecteur onbetwist heeft gesteld, de afdracht van loonbelasting en premies voor S NV verzorgde, wijzen erop dat hij in 2000 nog steeds haar bestuurder was.
4.5. Appellant heeft overigens geen feiten of omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die tot de slotsom leiden dat hij heeft aangetoond dat de niet-betaling van de winstbelastingschulden door S NV niet aan hem te wijten is.
4.6. Appellant stelt dat de Inspecteur hem niet hoofdelijk aansprakelijk mag houden zolang S NV aan de ontvanger verhaalsmogelijkheden biedt voor invordering van haar belastingschulden. De Inspecteur ontkent het bestaan van deze mogelijkheden. Gelet op de feiten onder 2.2. is de Raad van oordeel dat S NV geen verhaal bood aan de ontvanger ter invordering van haar schulden. Nu S NV haar financiële verplichtingen tegenover de ontvanger niet is nagekomen, zijn haar bestuurders hoofdelijk aansprakelijk. De Raad verwerpt ook de stelling van appellant dat de andere bestuurder van S NV, K NV, aansprakelijk moet worden gesteld. Uit artikel 16 van de LW volgt immers dat elk van de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk is voor de winstbelastingschuld van de naamloze vennootschap.
4.7. Appellant stelt dat de winstbelastingschulden van S NV over de jaren 1995 tot en 1999 allang verjaard zijn. De Inspecteur heeft dit ontkend met een verwijzing naar artikel 13 van de Landsverordening invordering directe belastingen. De Raad houdt de opvatting van de Inspecteur voor juist. Op grond van het eerste en tweede lid verjaren de onderwerpelijke aanslagen in de winstbelasting na verloop van vijf jaren gerekend van de aanvang van het jaar waarin de belasting invorderbaar werd, maar werd de verjaring gestuit door de invorderingsmaatregelen die zijn getroffen tegen de belastingschuldige, te weten aanmaningen en dwangbevelen ten name van S NV.
5. Beslissing
De Raad verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld in raadkamer op door mrs. L. van Gijn, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn.