ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT7683

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2003/156
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van inkomstenbelasting over Nederlandse WAO-uitkering en dubbele belasting

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 16 november 2004, staat de heffing van inkomstenbelasting over een Nederlandse WAO-uitkering centraal. Appellante, woonachtig op Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1996. De Inspecteur had nog niet op het bezwaarschrift beschikt, waardoor het beroepschrift als tijdig werd aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2004 verschenen beide partijen voor de Raad in Willemstad.

De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante is gehuwd en ontvangt een Nederlandse WAO-uitkering. Het geschil betreft de vraag of de Inspecteur terecht deze uitkering heeft betrokken in de belastingheffing. De Raad oordeelt dat het beroep van appellante gegrond is, omdat zij in het betreffende jaar niet zelfstandig in de belastingheffing kon worden betrokken. Haar inkomen was lager dan dat van haar echtgenoot, waardoor haar inkomen als dat van haar echtgenoot moest worden aangemerkt volgens de Landsverordening op de Inkomstenbelasting.

De Raad concludeert dat de aanslag onterecht is opgelegd en vernietigt deze. De beslissing is genomen in raadkamer door de rechters M. van Gijn, A. Groeneveld en J. Overgaauw, met S.J. Rasmijn als secretaris. De uitspraak bevestigt dat de Nederlandse Antillen een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moeten geven, aangezien de heffing van de inkomstenbelasting over de WAO-uitkering aan Nederland is toegewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 november 2004, nr. 2003/156 (gelijk aan 2003-123)
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao,
inzake:
[appellante], te Curaçao, appellante,
tegen
de Inspecteur der Belastingen op Curaçao,
verweerder.
1. Het procesverloop.
1.1. Aan appellante is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd.
1.2. Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslag. De Inspecteur had ten tijde van de indiening van het beroepschrift nog niet beschikt op het bezwaarschrift. Om proceseconomische redenen merkt de Raad het onderhavige beroepschrift aan als tijdig ingediend tegen een afwijzende beschikking. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.3. Op 3 november 2004 heeft ter zitting van de Raad in Willemstad de mondelinge behandeling plaatsgevonden van deze zaak. Beide partijen verschenen ter zitting.
2. De tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Appellante is gehuwd met [echtgenoot] en woont sinds 1992 onafgebroken met haar echtgenoot op Curaçao.
2.2. Appellante geniet een Nederlandse WAO-uitkering.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de door appellante ontvangen WAO-uitkering bij haar in de belastingheffing heeft betrokken..
4. De standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil.
5.1. Naar het oordeel van de Raad is het beroep van appellante gegrond, reeds omdat zij in het onderhavige jaar niet zelfstandig in de belastingheffing kon worden betrokken. Immers genoot appellante een zuiver inkomen dat lager was dan dat van haar echtgenoot. Ingevolge artikel 20 van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting zoals dat gold van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997 dient het zuiver inkomen van appellante dan aangemerkt te worden als zuiver inkomen van haar echtgenoot.
5.2. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep gegrond is; de aanslag dient te worden vernietigd..
6. Beslissing
De Raad verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden aanslag.
Aldus gedaan in raadkamer op 16 november 2004 door mrs. Van Gijn, Groeneveld en Overgaauw, in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn.