ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT6237

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
23 november 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2003/238 tot en met 2003/248
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gijn
  • A. Groeneveld
  • J. Overgaauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederverkopers van loten zijn niet in dienstbetrekking tot de organisatie die de loten uitgeeft

In deze zaak heeft appellante bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen loonbelasting en premieheffing AOV/AWW AZV voor de jaren 1997 tot en met 2001. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 23 november 2004 uitspraak gedaan na een mondelinge behandeling op 8 november 2004 in Aruba. Appellante, die lotto's en loterijen organiseert, heeft wederverkopers aangesteld om loten te verkopen. De rechtsverhouding tussen appellante en de wederverkopers is vastgelegd in een overeenkomst. De wederverkopers zijn verantwoordelijk voor de verkoop van de loten en ontvangen een commissie over de verkopen. Het geschil betreft de vraag of de wederverkopers in dienstbetrekking staan tot appellante, wat van invloed is op de loonbelastingverplichtingen.

De Raad heeft overwogen dat de wederverkopers niet in dienstbetrekking staan, omdat zij niet verplicht zijn om de werkzaamheden persoonlijk uit te voeren en zelf risico's dragen, zoals investeringen in hun verkooplocaties. Daarnaast verkopen zij vaak ook andere producten, wat de dienstbetrekking verder ondermijnt. De Inspecteur had gesteld dat er sprake was van een fictieve dienstbetrekking, maar de Raad oordeelde dat dit niet van toepassing is, aangezien niet alle wederverkopers uitsluitend op provisiebasis werken. De Raad heeft uiteindelijk de naheffingsaanslagen verminderd en de beschikkingen van de Inspecteur vernietigd, waarbij het gelijk aan appellante is gegeven.

Uitspraak

Beschikking van 23 november 2004, nr. 2003/238-248.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
1. Het procesverloop.
1.1. Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en premieheffing AOV/AWW AZV 1997-2001 en AZV 2001 met boete. Tegen de uitspraken op bezwaar heeft appellante tijdig beroep ingesteld.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad in Aruba op 8 november 2004. Gemachtigden van appellante en de Inspecteur zijn verschenen.
2. De vaststaande feiten.
2.1. Appellante organiseert lotto's en loterijen. Daartoe worden loten aan het publiek verkocht, hetzij door appellante rechtstreeks, hetzij via door appellante aangestelde wederverkopers (retailers). De rechtsverhouding tussen appellante en haar wederverkopers is geregeld in een overeenkomst die in het Papiaments en in het Engels is opgesteld (hierna: de overeenkomst). De engelstalige overeenkomst, genaamd "retailer agreement" met bijbehorend " Schedule B" waarin de commissies worden geregeld waar de wederverkoper recht op heeft, is in kopie aan deze uitspraak gehecht en maakt er deel van uit.
2.2. De door appellante uitgegeven loten luiden aan toonder en hebben een door appellante vastgestelde verkoopprijs die door de wederverkopers aan het publiek in rekening moet worden gebracht.
2.3. Voor de verkoop van de loten maken de wederverkopers gebruik van een computer die appellante aan hen ter beschikking heeft gesteld. Op het moment dat een klant een lot (ticket) koopt produceert de computer een lot en registreert de verkoop.
2.4. De wederverkopers ontvangen een commissie over de lotverkopen. De commissie-percentages verschillen per lotsoort.
2.5. Prijzen gevallen op loten worden uitbetaald door appellante. Om praktische redenen zijn de wederverkopers bevoegd kleine geldprijzen zelf uit te betalen.
2.6. De wederverkoper draagt aan appellante af de opbrengsten van lotverkopen verminderd met de door hem uitbetaalde prijzen en de aan hem verschuldigde commissies.
3. Geschil.
Bij de uitspraken op het bezwaar heeft de Inspecteur de opgelegde boete laten vervallen. Als geschilpunt resteert het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht loonbelasting heeft nageheven inzake de door appellante aan de werderverkopers uitbetaalde commissies.
4. De standpunten van partijen.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waarvan de overgelegde pleitnota's deel uitmaken.
5. Overwegingen omtrent het geschil.
5.1.1. Naar het oordeel van de Raad staan de wederverkopers niet in dienstbetrekking tot appellante in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening Loonbelasting (LLB).
5.1.2. Redengevend voor dit oordeel is voor de Raad met name dat de wederverkoper krachtens de overeenkomst niet gehouden is om de overeengekomen werkzaamheden in persoon te verrichten (zie de artikelen 10, 16, 41 en 42). Dat het bij overeenkomst uitbesteden (subcontract) van werkzaamheden die de wederverkoper krachtens de overeenkomst moet verrichten, toestemming van appellante vergt, doet aan voormeld oordeel niet af.
5.1.3. Ook overigens vertoont de rechtsbetrekking tussen appellante en wederverkoper elementen die slecht passen bij de dienstbetrekking. De wederverkopers doen investeringen in locaties en inrichting daarvan - anders dan de door appellante ter beschikking gestelde apparatuur - waarvoor zij zelf het risico dragen. Voorts dragen de wederverkopers het risico van verlies (door overval of anderszins) van de van de lotkopers ontvangen gelden. Tenslotte verkopen de wederverkopers vaak ook andere artikelen dan de loten van appellante. Appellante heeft zulks gesteld en de Raad acht het, mede op grond van de bij het beroepschrift gevoegde foto's van wederverkoperslocaties met daarop zichtbare reclame, aannemelijk. Het betreft dan drankjes, snacks en loten van andere organisaties dan die van appellante.
5.2.1. De Inspecteur heeft voorts gesteld dat de rechtsbetrekking tussen appellante en wederverkoper een fictieve dienstbetrekking oplevert in de zin van artikel 3, tweede lid aanhef en onder c, van de LLB. Die bepaling houdt in dat als dienstbetrekking tevens wordt beschouwd de arbeidsverhouding van hen die niet anders dan op provisiebasis werken.
5.2.2. Hetgeen overwogen is in de slotoverwegingen van 5.1.3. brengt al mee dat voormelde fictiebepaling niet van toepassing is. Niet alle wederverkopers werken immers louter op provisiebasis; dat is alleen het geval in de relatie met appellante. Dat laatste is echter niet voldoende, blijkens de voorbeelden die ter toelichting van deze bepaling zijn gegeven, te weten: commissionairs, makelaars en handelsagenten.
5.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk op het geschilpunt aan appellante is; het beroep is deels gegrond.
6. Beslissing.
De Raad vernietigt de beschikkingen waarvan beroep en vermindert de naheffingsaanslagen, zoals die luidt na de uitspraken op bezwaar, met de correctie inzake de aan de wederverkopers uitbetaalde commissies..
mrs. Van Gijn, Groeneveld en Overgaauw