ECLI:NL:ORBBNAA:2003:BU4462

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
21 maart 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/483
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T. Groeneveld
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • A. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete loonbelasting opgelegd wegens termijnoverschrijding door orkaan Lenny

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een naheffingsaanslag loonbelasting die de Inspecteur der Belastingen aan appellante heeft opgelegd wegens het niet tijdig afdragen van loonbelasting over december 1999. Appellante, die een onderneming exploiteert op Sint Maarten, heeft op 18 januari 2000 aangifte gedaan en de verschuldigde loonbelasting afgedragen. De Inspecteur legde op 15 januari 2001 een naheffingsaanslag op, inclusief een boete van 15% van het verschuldigde bedrag. Na bezwaar van appellante werd de boete verlaagd tot ANG 5000. Appellante ging in beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de boete onterecht was opgelegd, mede omdat zij door de orkaan Lenny aanzienlijke schade had geleden en haar betalingsbeleid altijd stipt was.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft vastgesteld dat appellante de loonbelasting één dag te laat heeft afgedragen. De Raad oordeelt dat de Inspecteur zijn mededelingsplicht niet heeft verzaakt, aangezien de boete een verzuimboete betreft en de melding van de termijnoverschrijding op het aanslagbiljet voldoende was. Appellante heeft niet aangetoond dat er sprake was van opzet of grove schuld aan haar zijde.

De Raad concludeert dat de boete van ANG 5000 niet disproportioneel is, gezien de ernst van het verzuim en het feit dat dit geen eerste verzuim betrof. De Raad verklaart het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de Inspecteur wordt bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 21 maart 2003, nr. 2001/483
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Appellante deed op 18 januari 2000 aangifte loonbelasting over de periode december 1999 en droeg gelijktijdig de verschuldigde loonbelasting ad ANG x af bij de eilandsontvanger.
1.2. Met dagtekening 15 januari 2001 legde de Inspecteur aan appellante een naheffingsaanslag loonbelasting op wegens het niet tijdig afdragen van loonbelasting over het tijdvak december 1999. In het aanslagbedrag was een boete begrepen van ANG (15% van x).
1.3. Na door appellante gemaakt bezwaar d.d. 26 februari 2001 heeft de Inspecteur bij uitspraak d.d. 14 september 2001 de naheffingsaanslag verminderd, waarbij de boete werd verminderd tot ANG 5000.
1.4. Met dagtekening 12 november 2001 kwam appellante bij de Raad in beroep tegen voormelde uitspraak.
1.5. Ter zitting van de Raad op Sint Maarten van 18 november 2002 zijn verschenen de gemachtigde van appellante, alsmede de Inspecteur. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Vaststaande feiten
Appellante exploiteert X op Sint Maarten. X werd in november 1999 getroffen door de orkaan Lenny, waardoor aanzienlijke schade ontstond en de deuren gesloten moesten blijven tot <datum>.
3. Omschrijving van het geschil en standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht een boete heeft opgelegd.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waartoe de overgelegde pleitnota's behoren.
Ter zitting heeft gemachtigde daaraan, zakelijk weergegeven, nog toegevoegd:
X ligt recht op het strand, zodat zij, in tegenstelling tot andere ondernemers, aanzienlijke schade heeft opgelopen. De maandlonen over december 1999 zijn op tijd betaald. Alle inspanningen van appellante waren er op gericht nog een stuk inkomsten van het winterseizoen te behouden. Tegen boete over de maand november 1999 loopt nog bezwaar.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Partijen zijn eensluidend van oordeel dat appellante de over het tijdvak december 1999 verschuldigde loonbelasting één dag te laat afdroeg. De Raad sluit zich bij dat oordeel aan.
4.2. Appellante stelt, met een beroep op artikel 6, derde lid, letter a van het EVRM, dat de Inspecteur de op hem rustende mededelingsplicht heeft verzaakt door na te laten feiten en omstandigheden te stellen die opzet of grove schuld aan haar kant constitueren.
4.3. Appellante ziet met haar stelling over het hoofd dat de onderhavige boete een zogenoemde verzuimboete is, opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde loonbelasting. Aan de verdragsrechtelijke mededelingsplicht is dan voldaan met de blote melding van de termijnoverschrijding op het aanslagbiljet.
Omtrent afwezigheid van alle schuld is niets gesteld of gebleken.
4.4. Appellante stelt voorts dat het, als algemeen rechtsbeginsel te beschouwen, evenredigheidsbeginsel is geschonden. De Inspecteur kon in redelijkheid niet tot het opleggen van een administratieve boete besluiten, nu appellante onmiddellijk na het ontdekken van het verzuim de verschuldigde loonbelasting alsnog heeft afgedragen, zij altijd stipt haar verplichtingen jegens de fiscus nakomt en de omstandigheden waaronder het verzuim plaatsvond uitzonderlijk waren, omdat de orkaan Lenny woedde en haar bedrijfsuitoefening daardoor aanzienlijke schade opliep.
4.5. Appellante heeft bij haar beroepschrift en pleitnota een overzicht van loonbelasting- afdrachten overgelegd over de jaren 1995 tot en met augustus 2002. De Raad leidt uit dat overzicht af dat zij de gewoonte heeft op of tegen de laatste dag van de betalingstermijn de verschuldigde loonbelasting af te dragen. Een tiental malen is de loonbelasting te laat afgedragen, waarvan 9 malen in perioden waarin zich (natuur)rampen voltrokken (Luis, Lenny en de 11 september aanslagen in New York).
4.6. De Raad houdt het er voor dat appellante als beleid een scherp betalingsgedrag jegens de fiscus hanteert. Indien haar aandacht wordt afgeleid door van buiten komende oorzaken als de hiervoor genoemde (natuur)rampen leidt voormeld beleid tot een termijnoverschrijding.
Appellante is zelf verantwoordelijk voor een betalingsbeleid jegens de fiscus, dat bij aandachtverslapping structureel leidt tot betalingstermijnoverschrijding.
4.7. Over de omvang van de boete, ANG 5000, is de Raad oordeel dat deze niet in wanverhouding staat tot de ernst van het verzuim. De boete beloopt immers minder dan 10 percent van de te laat afgedragen loonbelasting en van een eerste verzuim is geen sprake.
4.8. De slotsom van de Raad luidt dat de Inspecteur terecht een boete heeft opgelegd, welke op grond van het vorenoverwogene, naar het oordeel van de Raad, niet disproportioneel is.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. Van Gijn, Th.Groeneveld en C.W.M. van Ballegooijen