Beschikking van 31 oktober 2002, nr. 1997/094
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
de Inspecteur der Belastingen
1.1. Appellant heeft op 4 oktober 1996 aangifte ten invoer gedaan ter zake van een motorrijtuig van het merk A, type B. In de aangifte is een verzoek om vrijstelling van invoerrecht gedaan op grond van het bepaalde in artikel 128, lid 1, aanhef en onderdeel 6 sub h, van de Algemene Verordening I.U.en D. 1908 (hierna: AVIUD).
1.2. Bij beschikking van 14 oktober 1996 heeft de Inspecteur op het verzoek om vrijstelling afwijzend beslist.
1.3. Tegen de beschikking van 14 oktober 1996 heeft belanghebbende bij de Inspecteur bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is blijkens een daarop geplaatste stempelafdruk op 14 november 1996 bij de Inspecteur binnengekomen.
1.4. De Inspecteur heeft het bezwaar bij beschikking van 14 mei 1997 afgewezen. De beschikking is tegen ontvangstbewijs van 2 juni 1997 ter kennis van appellant gebracht.
1.5. Appellant heeft tegen de laatstbedoelde beschikking beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 2 juli 1997 bij de Raad binnengekomen.
1.6. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad van 12 april 2002 op Aruba. Verschenen zijn C, als gemachtigde van appellant, alsmede de Inspecteur. Partijen hebben beide ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota’s behoren tot de stukken van het geding.
2.1. Het verzoek van appellant om vrijstelling van invoerrecht heeft betrekking op een A B, bouwjaar 1997. Het rijtuig is geschikt voor personenvervoer; het beschikt over 15 zitplaatsen.
2.2. Aan appellant is op grond van de Landsverordening personenvervoer (PB 1995,
nr. GT 23) vergunning verleend tot het exploiteren van een taxi (hierna: de taxivergunning). In de Landsverordening personenvervoer worden ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel e, onder taxi’s verstaan:
“personenauto’s, bestemd om personen tegen een vergoeding te vervoeren anders dan in de uitoefening van een autobusdienst; de bestemming van een personenauto tot taxi blijkt mede uit het vergunningsbewijs, bedoeld in artikel 25;”
Onder personenauto’s verstaat de Lansverordening personenvervoer blijkens artikel 1, aanhef en onderdeel d:
“motorrijtuigen, ingericht tot het vervoer van personen, tot een aantal van ten hoogste zeven, de bestuurder daaronder niet begrepen;”
2.3. De taxivergunning van appellant is geldig voor een motorrijtuig dat het kenteken AA-000 draagt. Dit kenteken was aan appellant verstrekt.
2.4. De A B bedoeld onder 2.1. hiervóór, is na de invoer in Aruba door appellant van het kenteken AA-000 voorzien.
2.5. Appellant drijft met de A B een onderneming gericht op het tegen vergoeding vervoeren van personen.
In geschil is de vraag of appellant terecht aanspraak maakt op de vrijstelling van invoerrecht bedoeld in artikel 128, lid 1, aanhef en onderdeel 6 h, AVIUD.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 128, lid 1, aanhef en onderdeel 6 h AVIUD luidt:
“Van de heffing van invoerrecht zijn vrijgesteld:
automobielen voor personenvervoer, ingevoerd uitsluitend voor de uitoefening van een beroep of bedrijf en tegen een bepaald tarief steeds opengesteld voor een ieder die daarvan gebruikt wenst te maken.”
4.2. Voorts is in artikel 5 van het Landsbesluit van 27 februari 1973, houdende algemene maatregelen ter uitvoering van artikel 128, zevende lid, van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908 (P.B. 1949, no. 62) (hierna: Uitv. besl. AVIUD) bepaald:
“Voor de toepassing van artikel 128, eerste lid, sub 6, onder h, dient de belanghebbende:
1. zijn huurauto- danwel zijn autobus-exploitatie-vergunning over te leggen;
2. aan te tonen dat de betreffende reeds eerder vrijgestelde auto:
a. met betaling van invoerrechten is doorverkocht;
b. danwel volledig is afgeschreven;
c. danwel tenminste 3 jaar in gebruik is geweest.”
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het door appellant ingevoerde motorrijtuig, de A B, door appellant uitsluitend gebruikt wordt voor de uitoefening van zijn bedrijf, en dat het tegen een bepaald tarief steeds is opengesteld voor een ieder die daarvan gebruikt wenst te maken, een en ander in de zin van artikel128, lid 1, onderdeel 6 h, AVIUD.
4.4. Gesteld noch gebleken is dat appellant ten behoeve van het gebruik van de A B beschikt over enige andere vervoersvergunning als bedoeld in de Landsverordening personenvervoer dan de taxivergunning genoemd onder 2.2. hiervóór.
4.5. Nu de A B is ingericht voor het vervoer van meer dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, kan deze niet worden aangemerkt als een personenauto in de zin van de Landsverordening personenvervoer. Bijgevolg kan de A B ook niet worden aangemerkt als een taxi in de zin van de Landsverordening personenvervoer; laatstgenoemde verordening verstaat onder ‘taxi’ immers slechts de personenauto welke aan enige nadere voorwaarden voldoet.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat appellant ter verkrijging van vrijstelling van invoerrecht ter zake van de ingevoerde A B niet een vervoersvergunning heeft overgelegd die hem het recht geeft – in afwijking van het in artikel 3, lid 1, van de Landsverordening personenvervoer neergelegde verbod – meergenoemd motorrijtuig bedrijfsmatig te exploiteren. Voorts is niet gesteld of gebleken dat door de bevoegde autoriteiten op Aruba als beleid of als bestendige gedragslijn wordt gedoogd dat de houder van een taxivergunning zich bedrijfsmatig bezighoudt met personenvervoer met behulp van een motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van méér dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen. Derhalve is bij de aangifte ten invoer niet op de voorgeschreven wijze aangetoond dat de door appellant opgegeven bestemming van de A B feitelijk zou kunnen worden verwezenlijkt.
4.7. Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat appellant niet heeft voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 5, onder 1, Uitv. besl. AVIUD en dat de Inspecteur terecht heeft geweigerd vrijstelling van invoerrecht te verlenen.
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs L. van Gijn als voorzitter en J.W. Ilsink en L.F. van Kalmthout als leden