ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU5523

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
31 oktober 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1996-019
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op winst uit onroerende zaken voor niet in de Nederlandse Antillen gevestigde lichamen

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 31 oktober 2002, staat de belastingheffing op winst uit onroerende zaken centraal. De appellante, een lichaam gevestigd in Nederland, heeft een perceel grond op Bonaire gekocht en later verkocht. De Inspecteur der Belastingen heeft een aanslag in de winstbelasting opgelegd voor het belastingjaar 1993, waarbij de winst uit de verkoop van het perceel aan de belastingheffing werd onderworpen. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, met als argument dat zij niet in de Nederlandse Antillen is gevestigd en derhalve niet onderworpen zou moeten zijn aan de winstbelasting van de Nederlandse Antillen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellante geen vaste inrichting op de Nederlandse Antillen heeft en dat de winst uit de verkoop van het perceel grond op Bonaire belastbaar is volgens de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (LWB). De Raad oordeelt dat de winst uit onroerende zaken die zich binnen de Nederlandse Antillen bevinden, belastbaar is, ongeacht de vestigingsplaats van de verkoper. De Raad verwijst naar artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de LWB, dat bepaalt dat de winst uit binnen de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken belastbaar is voor lichamen die niet binnen de Nederlandse Antillen zijn gevestigd.

De Raad concludeert dat de belastingheffing door de Nederlandse Antillen niet in strijd is met de Belastingregeling voor het Koninkrijk en dat het feit dat de appellante in het betreffende jaar verlieslijdend was, geen invloed heeft op de belastingplicht. De Raad verklaart het beroep van de appellante ongegrond, waarmee de aanslag in de winstbelasting wordt bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 31 oktober 2002, nr. 1996-019
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Bonaire,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Van appellante is op 29 januari 1996 een beroepschrift ontvangen, ingediend door haar directeur, A. Het beroep is gericht tegen de beschikking van de Inspecteur op het bezwaarschrift van appellante betreffende de haar opgelegde aanslag in de winstbelasting voor het jaar 1993. De beschikking van de Inspecteur is gedagtekend 28 november 1995.
1.2. De aanslag is berekend naar een winst van Naƒ a,--. De aanslag is, na het daartegen door appellante gemaakt bezwaar, door de inspecteur gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de beschikking op het bezwaarschrift, alsmede tot vernietiging van de aanslag.
1.4. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, gedagtekend 22 juni 2001. Hij concludeert tot bevestiging van de beschikking op het bezwaarschrift.
1.5. Ter zitting van de Raad op 18 april 2002 zijn verschenen A, als directeur van appellante, zomede de Inspecteur.
2. Vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, of niet voldoende weersproken, zijn de navolgende feiten tussen partijen komen vast te staan.
2.2. Appellante is gevestigd in Nederland. Zij is niet gevestigd binnen de Nederlandse Antillen en beschikt evenmin over een vaste inrichting op de Nederlandse Antillen.
2.3. Op 9 januari 1992 heeft appellante een op Bonaire gelegen perceel grond gekocht, groot b,-- m2, voor een bedrag van Naƒ c,--. Bij overeenkomst van 1 juli 1993 heeft appellante deze grond verkocht voor een bedrag van Naƒ d,--.
3. Geschil
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het met de grondtransactie behaalde resultaat op Bonaire aan de heffing van winstbelasting is onderworpen. Appellante beantwoordt deze vraag ontkennend, terwijl de Inspecteur de vraag bevestigend beantwoordt.
4. Standpunten van partijen.
Voor de standpunten van partijen verwijst de Raad naar de gedingstukken. Ter zitting hebben partijen daaraan geen grieven of weren toegevoegd.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (hierna: LWB) luidt in de voor het onderhavige jaar geldende tekst:
“1. Onder de naam van ‘winstbelasting’ wordt een belasting geheven:
c. van de winst van niet binnen de Nederlandse Antillen gevestigde lichamen (met inbegrip van alle vennootschappen en verenigingen, waarbij het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld):
uit bedrijven, die en voor zover zij door middel van een binnen de Nederlandse Antillen gevestigde vaste inrichting worden uitgeoefend, uit binnen de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken zomede uit buiten bedrijf gebezigde schuldvorderingen, welke – wat de hoofdsom betreft – verzekerd zijn door hypotheek, op zodanige zaken gevestigd.”
5.2. Artikel 4 LWB luidt, voorzover hier van belang:
“1. Onder winst wordt verstaan de som van de voordelen die onder welke naam en in welke vorm ook, zuiver worden verkregen uit bedrijf en uit buiten bedrijf gebezigd kapitaal.
2. Tot deze voordelen worden mede gerekend het voordeel uit vervreemding van zaken, die niet voor verkoop bestemd waren, en in het algemeen, elk met zodanige zaken – al ware het na staking van het bedrijf – verkregen voordeel.
(…).”
5.3. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, LWB stelt ten aanzien van niet binnen de Nederlandse Antillen gevestigde lichamen onder meer belastbaar de winst uit binnen de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken. Het bepaalde in artikel 4, eerste en tweede lid, LWB noopt naar het oordeel van de Raad tot de gevolgtrekking dat de door appellante behaalde vervreemdingswinst op het in onderdeel 2.3. vermelde perceel grond tot de winst uit binnen de Nederlandse Antillen gelegen onroerende zaken moet worden gerekend, en derhalve op de Nederlandse Antillen belastbaar is.
5.4. De Belastingregeling voor het Koninkrijk verbiedt de Nederlandse Antillen niet de met de vervreemding van het perceel grond behaalde winst in de belastingheffing te betrekken; integendeel, artikel 4 van voornoemde Belastingregeling staat een belastingheffing door de Nederlandse Antillen als hier bedoeld uitdrukkelijk toe.
5.5. Anders dan appellante meent, is voor de belastingheffing door de Nederlandse Antillen niet van belang dat zij in het onderhavige jaar, naar zij stelt, overigens verlieslijdend was.
5.6. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
6. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn als voorzitter en J.W. Ilsink en L.F. van Kalmthout als leden