ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4431

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
8 februari 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/173
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • Th. Groeneveld
  • C.W.M. van Ballegooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aflossing studieschuld door ouder als voorziening in levensonderhoud van kind

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 8 februari 2002, staat de vraag centraal of de aflossing van een studieschuld door een ouder voor zijn kind kan worden aangemerkt als een uitgave tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van dat kind. De appellant, die in 1997 een pensioen en een AOV-uitkering ontving, heeft in dat jaar een bedrag van Naf 12.671 betaald aan de Stichting Studiefinanciering Curaçao ter aflossing van de studieschuld van zijn dochter. De inspecteur der belastingen heeft deze betaling niet erkend als aftrekbare uitgave, wat leidde tot het beroep van de appellant.

De Raad overweegt dat volgens artikel 16A van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van een kind van 27 jaar of ouder, die niet in staat is om zelf inkomsten te verwerven, als buitengewone lasten kunnen worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat de aflossing van de studieschuld onder bepaalde voorwaarden kan worden gezien als een voorziening in de kosten van levensonderhoud. Deze voorwaarden zijn onder andere dat het kind gehouden is tot schuldaflossing en dat het kind bezwaarlijk in staat is om de schuld zelf te betalen.

In deze zaak heeft de Raad geoordeeld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat zijn dochter niet in staat was om haar studieschuld zelf af te lossen. De inspecteur heeft terecht opgemerkt dat er geen informatie is verstrekt over de inkomens- en vermogenspositie van de dochter. De Raad concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dochter, die in Nederland woont en werkt, niet in staat was om haar studieschuld van Naf 13.586,11 te betalen. Daarom wordt het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en blijft de aanslag in de inkomstenbelasting gehandhaafd.

Uitspraak

Beschikking van 8 februari 2002, nr. 2001/173
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
Aan appellant is, met dagtekening 22 januari 1999, voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd berekend naar een zuiver inkomen van Naf 35.046. Het daartegen gerichte bezwaarschrift is bij de Inspecteur ingekomen op 18 februari 1999. De Inspecteur heeft op het bezwaar beslist bij beschikking van 12 april 2001 en de aanslag gehandhaafd.
Tegen de beschikking op bezwaar heeft appellant op 7 juni 2001, dus tijdig, beroep aangetekend bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingezonden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 20 november 2001, gehouden op Curaçao. Beide partijen hebben zich ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Appellant, geboren in 19xx, genoot in 1997 een pensioen van Naf a en een AOV-uitkering van Naf b. Hij had voorts bijverdiensten die hem een bedrag van Naf c opleverden.
2.2. Appellant heeft in 1997 Naf 12.671 betaald aan de Stichting Studiefinanciering Curaçao (hierna: de Stichting) ter aflossing ineens van de studieschuld van zijn dochter A. Deze dochter, geboren in 19yy, heeft indertijd een opleiding in Nederland gevolgd met behulp van een studiefinanciering van de Stichting. Zij woont en werkt in Nederland.
2.3. Appellant heeft de betaling aan de Stichting, na aftrek van een drempel, in mindering gebracht op zijn onzuivere inkomen als een op hem drukkende uitgave tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van een eigen kind dat 27 jaar of ouder is. De inspecteur heeft deze aftrek niet gehonoreerd.
3. Geschil
In geschil is ten eerste of de aflossing van een studieschuld van een kind door een ouder kan worden aangemerkt als een uitgave tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van het kind. Verder is in geding of de dochter van appellant bij machte is om zelf haar inkomsten ter voorziening in het levensonderhoud te verwerven en haar studieschuld af te lossen. Tot slot verschillen partijen van mening over de vraag of de uitgave op appellant drukt, nu hij mogelijk in termijnen verhaal kan zoeken op zijn dochter.
De Raad verwijst voor de stellingname van partijen naar de gedingstukken.
4. Overwegingen
4.1. Ingevolge artikel 16A van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 behoren op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het noodzakelijke levensonderhoud van een kind van 27 jaar of ouder, voor zover dat niet bij machte is zelf inkomsten ter voorziening in zijn levensonderhoud te verwerven, tot diens buitengewone lasten. Het begrip kosten van levensonderhoud heeft niet alleen betrekking op voorziening in de eerste levensbehoeften, maar betreft ook datgene wat nodig is om de ondersteunde in staat te stellen tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Anders dan de Inspecteur verdedigt, kan de aflossing door de ouder van een studieschuld, die zijn dochter is aangegaan, onder omstandigheden worden aangemerkt als een voorziening in de kosten van haar levensonderhoud. Daarvoor is nodig dat het ondersteunde kind gehouden is tot schuldaflossing, dat de ondersteunde bezwaarlijk haar schuld kan betalen en, zou zij zelf haar schuld voldoen, niet meer in staat is om naar behoren in haar eigen levensonderhoud te voorzien en verder dat de ondersteunde, zou haar het bedrag door de ouder zijn voorgeschoten, naar verwachting niet in staat is om het geleende binnen afzienbare tijd terug te betalen. Het is aan de belastingplichtige te stellen en zo nodig te bewijzen dat aan deze voorwaarden voor de aftrek van schuldaflossing als een voorziening in het levensonderhoud van een kind is voldaan.
4.2. De Inspecteur ontkent dat de dochter niet bij machte was haar studieschuld zelf af te lossen. Hij wijst erop dat appellant geen informatie over haar inkomens- en vermogenspositie heeft verstrekt. Appellant stelt dat hij in staat was de schuld van zijn dochter te voldoen en hij vindt het moreel onjuist om verhaal te zoeken op zijn dochter. De Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dochter, die in Nederland woont en daar werkzaam is, niet in staat was om zelf haar studieschuld van (omgerekend) f 13.586,11 aan de Stichting te betalen. Dat sluit uit dat appellant de betaling van de studieschuld aftrekt als een buitengewone last. Het gelijk is aan de Inspecteur.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn, Th. Groeneveld en C.W.M. van Ballegooijen