ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4420

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
24 december 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/106
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing van uitkeringen ingevolge de Landsverordening ongevallenverzekering

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 24 december 2002, staat de belastingheffing over uitkeringen ingevolge de Landsverordening ongevallenverzekering centraal. Appellant, die in 1998 een eigen woning bezat, had in zijn aangifte een netto-huurwaarde van Afl. 32 opgenomen. Het beroep is ingesteld tegen de beschikking van de Inspecteur der Belastingen, die een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1998 had opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen van Afl. 49.682,00. Appellant verzocht om vernietiging van deze beschikking en een verlaging van de aanslag naar Afl. 41.876.

De Inspecteur verdedigde zijn standpunt en stelde dat de aanslag moest worden gehandhaafd, maar met een iets verlaagd belastbaar inkomen van Afl. 49.650,05. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 april 2002, waarbij zowel appellant als de Inspecteur aanwezig waren. De Raad heeft vastgesteld dat appellant gehuwd is en dat zijn echtgenote, Y, in 1998 een uitkering van ongevallengeld heeft ontvangen van Afl. 3.809 netto.

Het geschil draait om de vraag of deze uitkering terecht tot het inkomen van appellant is gerekend. De Raad overweegt dat volgens de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) de uitkeringen van ongevallengelden en ziekengelden tot het persoonlijk inkomen behoren. De Raad concludeert dat de Inspecteur de uitkering ten onrechte bij appellant heeft betrokken, aangezien deze afzonderlijk door de echtgenote in de heffing van inkomstenbelasting moet worden betrokken. De Raad vernietigt de beschikking van de Inspecteur en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van Afl. 45.841,05.

Uitspraak

Beschikking van 24 december 2002, nr. 2001/106
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Van appellant is een beroepschrift ontvangen op 20 april 2001. Het beroep is gericht tegen de beschikking van de Inspecteur op het bezwaarschrift betreffende de aan appellant opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1998. De beschikking van de Inspecteur is gedagtekend 27 februari 2001
1.2. De zo-even genoemde aanslag, gedagtekend 2 oktober 2000, is berekend naar een belastbaar inkomen van Afl. 49.682,00. De hoogte van het belastbaar inkomen is bij de beschikking op het bezwaarschrift door de Inspecteur gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de beschikking op het bezwaarschrift en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van Afl. 41.876.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert tot vernietiging van de beschikking op het bezwaarschrift en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van Afl. 49.650,05.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 11 april 2002, gehouden op Aruba. Zowel appellant als de Inspecteur is verschenen.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellant is gehuwd met Y. Hij woont niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote.
2.2. Y heeft in 1998 op grond van de Landsverordening ongevallenverzekering een uitkering van ongevallengeld ontvangen ten bedrage van Afl. 3.809 netto. De Sociale Verzekeringsbank heeft deze uitkering rechtstreeks aan Y betaald, aangezien laatstgenoemde niet meer tot haar voormalige werkgever in dienstbetrekking staat.
2.3. Appellant had in het onderhavige jaar een eigen woning aan de a-straat nummer 1 op Aruba. Hij heeft in zijn aangifte ter zake van deze woning een netto-huurwaarde van
Afl. 32 in het belastbare inkomen begrepen.
2.4. In het onderhavige jaar had appellant een hoger persoonlijk inkomen, in de zin van artikel 20, lid 3, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB), dan zijn echtgenote.
3. Geschil
3.1. Partijen strijden over de vraag of de Inspecteur de uitkering die Y heeft ontvangen ingevolge de Landsverordening ongevallenverzekering, terecht tot het zuiver inkomen van appellant heeft gerekend. Appellant beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur beantwoordt haar bevestigend.
3.2.. Appellant staat voorts op het standpunt dat het in onderdeel 2.4. hiervóór vermelde bedrag van Afl. 32 ten onrechte tot het belastbare inkomen is gerekend. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat hij met dit standpunt instemt. Derhalve bestaat in zoverre tussen partijen geen geschil meer.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge artikel 20, lid 2, LIB dient het zuiver inkomen van appellants echtgenote in aanmerking te worden genomen bij appellant, als zijnde de echtgenoot met het hoogste persoonlijke inkomen. De hier bedoelde toerekening geldt evenwel niet voor persoonlijk inkomen zelf; dat wordt bij elke echtgenoot afzonderlijk in de heffing betrokken.
4.2. Krachtens artikel 20, lid 3, LIB worden tot het persoonlijk inkomen onder meer gerekend de zuivere opbrengst van een voor eigen rekening gedreven onderneming en de zuivere opbrengst van arbeid.
4.3. Artikel 6, lid 2, onderdeel h, LIB bepaalt met zoveel woorden dat onder de opbrengst van onderneming en arbeid mede worden begrepen de uitkeringen van ongevallengelden en ziekengelden ingevolge de Landsverordening ongevallenverzekering.
4.4. Het voorgaande laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de door Y genoten uitkering onderdeel vormt van haar persoonlijk inkomen en dat zij hiervoor afzonderlijk in de heffing van inkomstenbelasting dient te worden betrokken. De Inspecteur heeft de onderhavige uitkering dan ook ten onrechte bij appellant in aanmerking genomen.
4.5. Ter zitting is gebleken dat partijen eenparig van oordeel zijn dat het in onderdeel 2.3. vermelde bedrag van Afl.32 ten onrechte tot de opbrengst van onroerende goederen is gerekend. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zodat de Raad partijen daarin zal volgen.
5. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking waarvan beroep en vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van Afl. 45.841,05 (Afl. 49.650,05 minus Afl. 3.809).
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en L.F. van Kalmthout