ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4400

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/96 en 254
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • Th. Groeneveld
  • C.W.M. van Ballegooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuisboedelvrijstelling en invoerrechten bij auto van appellant

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op de verhuisboedelvrijstelling voor de invoer van een auto, een Mitsubishi, die hij in mei 2000 heeft aangeschaft. Appellant heeft de auto in februari 2001 naar Curaçao overgebracht en verzocht om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling. De Inspecteur der Belastingen heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een beroepsprocedure bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant, geboren en getogen op Curaçao, in de Verenigde Staten woonde en daar zijn auto gebruikte. De kern van het geschil draait om de interpretatie van het begrip 'overbrenging' in de relevante belastingwetgeving. Appellant stelt dat hij recht heeft op de vrijstelling omdat de auto hem gedurende zes maanden voor de overbrenging in eigendom toebehoorde en in gebruik was. De Inspecteur betwist dit en stelt dat de overbrenging betrekking heeft op het hoofdverblijf van appellant, niet op de auto zelf.

De Raad concludeert dat appellant zijn hoofdverblijf in september 2000 naar Curaçao heeft overgebracht, en dat hij de auto niet gedurende de vereiste periode in het buitenland in gebruik heeft gehad. Hierdoor heeft hij geen recht op de verhuisboedelvrijstelling. De Raad verklaart het beroep in de zaak met registratienummer 2001/254 ongegrond en het beroep in de zaak met registratienummer 2001/96 niet-ontvankelijk, omdat er geen processueel belang meer was na de intrekking van de eerdere beschikking op bezwaar.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de voorwaarden voor de verhuisboedelvrijstelling nauwkeurig te interpreteren en de relevantie van de tijdsduur van het gebruik van de auto in het buitenland voor de beslissing.

Uitspraak

Beschikking van 12 februari 2002, nr. 2001/96 en 254
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
Appellant heeft in februari 2001 een personenauto van het merk Mitsubishi, als verhuisboedel overgebracht van Florida (Verenigde Staten) naar Curaçao. Door middel van een Enig Document, ingediend op 23 februari 2001, heeft hij verzocht om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling als bedoeld in artikel 128, eerste lid, aanhef en onder 8, en onderdeel d, van de Algemene Verordening In-, Uit- en Doorvoer 1908 (AVIUD), in verbinding met artikel 7 van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 27-ste februari 1973 ter uitvoering van artikel 128, zevende lid, AVIUD (UB art. 128). De Inspecteur heeft het verzoek bij beschikking van 7 maart 2001 afgewezen. Het tegen die beschikking gerichte bezwaar van 6 april 2001 is door de Inspecteur bij beschikking van 14 juni 2001 verworpen (zaak met registratienummer 2001/254). Een eerdere beschikking op bezwaar, gedateerd 20 maart 2001 - waartegen appellant in de zaak met registratienummer 2001/96 op 18 april 2001 een beroepschrift bij de Raad heeft ingediend - is op 14 juni 2001 ingetrokken.
Appellant is (in beide zaken) tijdig in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 27 november 2001, gehouden op Curaçao. Beide partijen zijn verschenen en hebben elk een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellant, geboren en getogen op Curaçao, woonde ruim 11 jaren in de Verenigde Staten, laatstelijk met zijn echtgenote en hun zoon in een eigen woning in de staat A. Hij was in de eerste helft van 2000 werkzaam voor C. Op 1 juli 2000 is hij als marketing manager in dienst getreden van X N.V. op Curaçao en is hij ingetrokken bij familie van zijn vrouw die op Curaçao woont. Ook zijn familie woont er nog steeds. Appellant heeft zich op 18 juli 2000 laten inschrijven in het bevolkingsregister van het eiland. Op 8 augustus 2000 is zijn verhuisboedel ten invoer aangeboden. Daartoe behoorde een auto van het merk Honda. Het verzoek om toepassing van vrijstelling van invoerrechten werd toegewezen. De echtgenote van appellant is met hun zoon in september 2000 overgekomen uit de Verenigde Staten. Zij verbleven nog ruim twee maanden bij haar broer in Miami. In die tijd stond hun huis in A te koop.
2.2. Appellant heeft op 18 mei 2000 een auto van het merk Mitsubishi gekocht bij garage R tegen inruil van de oude auto van zijn echtgenote met bijbetaling. Het document ‘certificate of title’ werd op 13 juni 2000 uitgegeven door de staat A. Appellant en zijn echtgenote hebben de auto ook na hun verhuizing in de Verenigde Staten gebruikt. Toen kwamen zij daar nog lopende en nagekomen verplichtingen na, zoals de afronding van zijn dienstbetrekking bij C, de verkoop van hun woning in A en bezoeken van zijn zwangere echtgenote aan een Amerikaanse gynaecoloog. De Mitsubishi is op Curaçao ingevoerd op 23 februari 2001. Door middel van een Enig Document, gedagtekend 6 februari 2001 en ingediend op 23 februari 2001, heeft appellant verzocht om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling bij de invoer van deze auto. Dit verzoek werd afgewezen.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
In geschil is of de Mitsubishi onder de verhuisboedelvrijstelling kon worden ingevoerd.
De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken en de pleitnota’s.
Ter zitting verklaarden partijen eenparig dat het bezwaarschrift is gedateerd 6 april 2001 en niet 14 februari en dat het beroep betrekking heeft op de beschikking op bezwaar van 14 juni 2001.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Appellant verdedigt primair de stelling dat het begrip overbrenging in het vierde lid van genoemd artikel 7 betrekking heeft op de overbrenging van de auto. Volgens hem kan hij recht doen gelden op de verhuisboedelvrijstelling, omdat de auto gedurende ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de overbrenging ervan naar Curaçao, in februari 2001, hem in eigendom toebehoorde en bij hem in het buitenland in gebruik was.
4.2. De Inspecteur heeft erop gewezen, en naar het oordeel van de Raad terecht, dat appellant het vierde lid van artikel 7 niet goed leest. Het begrip overbrenging heeft immers betrekking op de overbrenging van het hoofdverblijf van de belastingplichtige en niet op die van de ingevoerde zaak. Dit volgt uit de tekst van het derde lid van artikel 7 van het UB art.128. Het komt hier dus aan op de vraag of de auto ten minste zes maanden onmiddellijk aan de overbrenging van het hoofdverblijf van appellant naar Curaçao hem in eigendom toebehoorde en bij hem in het buitenland in gebruik was.
4.3. Appellant verdedigt subsidiair dat hij in de tweede helft van 2000 zowel in de Verenigde Staten als op Curaçao zijn hoofdverblijf had. De Inspecteur betoogt dat appellant zijn hoofdverblijf in augustus 2000 heeft verplaatst van de Verenigde Staten naar Curaçao. De Raad is van oordeel dat appellant zijn hoofdverblijf heeft overgebracht naar Curaçao, zo niet in augustus 2000 dan toch zeker in september 2000, bij de komst van zijn echtgenote en hun zoontje. Toen waren zowel zijn persoonlijke betrekkingen (dat begrip ziet op onder meer gezin, familie, woonplaats) als zijn beroepsmatige bindingen (zijn dienstbetrekking) met het eiland veel sterker dan zijn overgebleven bindingen met de Verenigde Staten. Ervan uitgaande dat appellant zijn hoofdverblijf in september 2000 heeft overgebracht, kan niet worden gezegd dat hij de in mei 2000 gekochte auto gedurende ten minste zes maanden voorafgaande aan de overbrenging in het buitenland in eigendom en in gebruik heeft gehad.
4.4. De Raad komt tot de slotsom dat appellant geen recht heeft op toepassing van de verhuisboedelvrijstelling als bedoeld in artikel 128, eerste lid, aanhef en onder 8, en onderdeel d, van de AVIUD op de auto. Het gelijk is aan de Inspecteur.
4.5. Het beroep d.d. 18 april 2001, in de zaak met registratienummer 2001/96, dient wegens het ontbreken van een processueel belang - in verband met de intrekking van de beschikking op bezwaar d.d. 20 maart 2001 - niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep in de zaak met registratienummer 2001/254 ongegrond en het beroep in de zaak met registratienummer 2001/96 niet-ontvankelijk.
mrs. L. van Gijn, Th. Groeneveld en C.W.M. van Ballegooijen