ECLI:NL:ORBBNAA:2002:BU4399

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/82
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift in belastingzaak 1997

In deze zaak gaat het om een beroep van Appellant tegen de beslissing van de Inspecteur der Belastingen met betrekking tot de inkomstenbelasting voor het jaar 1997. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting, maar het beroepschrift werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het was ingediend voordat de Inspecteur uitspraak had gedaan op het bezwaar. De Raad van Beroep voor Belastingzaken overweegt dat de Inspecteur niet heeft aangetoond dat de beschikking op bezwaar aan Appellant is uitgereikt, waardoor het beroep niet ontvankelijk is.

De Raad gaat vervolgens ten overvloede in op de inhoudelijke aspecten van de zaak. Appellant had onderhoudskosten, premies voor levensverzekeringen en kosten voor levensonderhoud van naaste verwanten in aftrek gebracht. De Raad oordeelt dat de uitgaven voor onderhoudskosten niet aannemelijk zijn gemaakt, omdat de overgelegde rekeningen niet voldoen aan de eisen voor bewijsvoering. De kosten voor de vervanging van de asfaltlaag door bakstenen tegels worden gezien als een verbetering en zijn daarom niet aftrekbaar.

Wat betreft de premies voor levensverzekeringen, oordeelt de Raad dat deze niet in aanmerking komen voor aftrek, omdat Appellant meer dan het toegestane bedrag aan pensioenpremies in aftrek heeft gebracht. De Raad concludeert dat de Inspecteur terecht de aftrek voor levensonderhoud van naaste verwanten heeft geweigerd, maar erkent dat Appellant voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn naaste verwanten behoeftig waren.

De Raad besluit uiteindelijk dat het beroep van Appellant niet-ontvankelijk is, maar biedt wel een uitgebreide beoordeling van de inhoudelijke argumenten die door beide partijen zijn aangevoerd.

Uitspraak

Beschikking van 27 november 2002, nr. 2001/82
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
Loop van het geding
1.1 Aan Appellant is voor het jaar 1997, met dagtekening 15 oktober 1999, een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van Nafls. 83.113,=
1.2 Tegen deze aanslag is Appellant bij brief van 10 december 1999 in bezwaar gekomen bij de Inspecteur. Zijn bezwaarschrift is op 13 december 1999, derhalve binnen de gestelde termijn, ter Inspectie ingekomen.
1.3 Op 28 maart 2001 heeft Appellant een beroepschrift bij de Raad ingediend. Het beroep strekt, zoals hij zelf stelt, ter verkrijging van een beschikking van de Inspecteur op zijn bezwaarschrift en, zo begrijpt de Raad, ter vernietiging van de door de Inspecteur aangebrachte correcties op de door hem in aftrek gebrachte onderhoudskosten van de eigen woning, levensverzekeringspremies en kosten van levensonderhoud van naaste verwanten.
1.4 De Inspecteur heeft op 18 september 2001 een vertoogschrift ingediend stellende dat bij beschikking van 12 april 2001 op het bezwaar van Appellant uitspraak is gedaan. Daarbij is een bedrag van Nafls. 1.884,= alsnog als onderhoudskosten eigen woning in aftrek toegelaten. Voorts concludeert hij dat Appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien deze niet, conform artikel 47 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB), in beroep is gekomen tegen een beschikking van de Inspecteur op zijn bezwaarschrift.
1.5 Ter zitting van de Raad van 28 november 2001, gehouden op Curaçao, zijn verschenen de Appellant, die een pleitnota heeft overgelegd, alsmede de Inspecteur. Appellant heeft ontkend de beschikking van de Inspecteur te hebben ontvangen. Teneinde de Inspecteur de gelegenheid te geven om na te gaan of de adressering en verzending van voornoemde beschikking op de juiste wijze heeft plaatsgevonden is de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
1.6 Op 8 april 2002 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Zowel Appellant als de Inspecteur zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De Inspecteur heeft ter zitting niet kunnen bevestigen óf, dan wel op welke datum, hij de beschikking aan Appellant heeft verzonden. Hij heeft wel twee computer-uitdraaien overgelegd waaruit moet blijken dat het bezwaarschrift door hem is behandeld, hetgeen geleid heeft tot verlaging van het tabelinkomen van Nafls. 82.113,= naar Nafls. 80.229,=.
Overwegingen omtrent de ontvankelijkheid
2.1 Het beroepschrift is door Appellant ingediend op 28 maart 2001. De beschikking op bezwaar, die niet tot de gedingstukken behoort, is volgens de Inspecteur gedateerd op 12 april 2001. Met het overleggen van de hierboven onder 1.6 genoemde afschriften heeft de Inspecteur naar het oordeel van de Raad niet aangetoond dat de beschikking aan Appellant is uitgereikt of ter post bezorgd. Mitsdien kan appellant niet in zijn beroep worden ontvangen.
2.2 Niettemin acht de Raad termen aanwezig het geschil – ten overvloede – te beoordelen.
Beoordeling – ten overvloede - van het geschil
3.1 Appellant is gehuwd met Y.
In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1997 heeft Appellant de volgende bedragen op zijn inkomen in mindering gebracht:
1. Onderhoudskosten eigen woning: Nafls. 11.162,32
2. Premies levensverzekering: Nafls. 330,12
3. Levensonderhoud naaste verwanten: Nafls. 2.400,00
Y heeft op haar inkomen over 1997 een bedrag van Nafls. 3.600,= als uitgaven voor levensonderhoud van naaste verwanten in mindering gebracht.
3.2 De Inspecteur heeft bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van Appellant de onderhoudskosten voor een bedrag van Nafls. 2.689,96 in aanmerking genomen, terwijl de levensverzekeringspremies en de kosten van levensonderhoud geheel zijn geweigerd.
Bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van Y zijn de uitgaven voor levensonderhoud niet in aanmerking genomen.
3.3 Terzake van de onderhoudskosten is Appellant van mening dat het bedrag van Nafls. 6.908,12, besteed voor de aankoop van materiaal, voldoende met de bonnen is aangetoond. Van het aan lonen uitgegeven bedrag van ca. Nafls. 6.000,= heeft hij, aangezien hij niet over gedegen kwitanties beschikt, 70% afgetrokken. Het in aftrek gebrachte bedrag acht hij redelijk.
3.4 In het vertoogschrift heeft de Inspecteur medegedeeld bij de beschikking op bezwaar de aftrek van de onderhoudskosten alsnog te hebben verhoogd tot Nafls. 5.841,40. Hij is van mening dat het verschil tussen dit bedrag en het door Appellant aangegeven bedrag is uitgegeven ter verfraaiing van de woning en derhalve niet in aanmerking kan komen voor aftrek.
3.5 Wat betreft de premies voor levensverzekering is Appellant, anders dan de Inspecteur, van mening dat de beschikking op bezwaar in strijd met art. 46 LIB niet met redenen is omkleed, zodat de aftrek alsnog moet worden verleend.
3.6 Appellant stelt dat de bijdragen van hem en zijn echtgenote in het levensonderhoud van de naaste verwanten van laatstgenoemde onontbeerlijk zijn, aangezien zij van hun eigen inkomen nimmer rond kunnen komen.
De Inspecteur deelt die mening niet en verwijst daarvoor naar de beschikking van de Raad van 26 april 2000, nr. 1999/173, waarin werd geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de onderhavige personen niet bij machte zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien.
3.7 Onder onderhouds- en reparatiekosten begrijpt de Raad in dit geval de uitgaven die noodzakelijk zijn om de woning van Appellant met de bijbehorende tuin, zoals deze bij de stichting of na latere verandering bestonden, in bruikbare staat te houden en aldus achteruitgang en verval te voorkomen.
3.8 Naar de Raad begrijpt is de asfaltlaag in de tuin geheel vervangen door bakstenen tegels en is tevens een nieuwe bar in die tuin gebouwd. Weliswaar is, zoals Appellant stelt, door wortelvorming schade ontstaan aan de asfaltlaag, doch een wijziging zoals heeft plaatsgevonden acht de Raad zo ingrijpend dat daarvan niet kan worden gezegd dat zij heeft plaatsgevonden louter in het kader van onderhoud of reparatie. In dit geval moet gezegd worden dat de kosten mede, of zelfs voornamelijk, gemaakt zijn ter verbetering of ter verfraaiing van de woning met bijbehorende tuin. Het gedeelte van de uitgaven, gemaakt ter bereiking van laatstbedoeld doel - waaronder ook begrepen kosten voor de aanschaf van materiaal - komt niet voor aftrek in aanmerking.
3.9 Als onderhoudskosten komen in beginsel ook in aanmerking de voor de verrichte werkzaamheden bestede beloningen, althans voor zover Appellant aannemelijk kan maken dat zij daadwerkelijk zijn betaald. Met het overleggen van rekeningen waarop alleen een bij- of roepnaam van de opdrachtnemer is vermeld kan naar het oordeel van de Raad het maken van deze kosten niet op voldoende wijze aannemelijk worden gemaakt. De omstandigheid dat de opdrachtnemer het niet wenselijk acht zijn volledige naam en adres op de factuur te vermelden acht de Raad geen deugdelijk argument.
3.10 De Raad is mitsdien van oordeel dat appellant een hoger bedrag aan onderhoudskosten dan de Inspecteur bij de beschikking op bezwaar in aanmerking heeft genomen, niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.11 Ingevolge het bepaalde in art. 16, lid 1, onder e, jo. lid 2, LIB, zoals geldend voor het jaar 1997, mag Appellant bij het bepalen van zijn belastbaar inkomen in beginsel de premies die hij betaalt voor levensverzekeringen tot een maximum van Nafls. 1.000,= in aftrek brengen, met dien verstande dat dit bedrag moet worden verlaagd met de reeds op de inkomsten uit dienstbetrekking in mindering gebrachte pensioenpremies. Nu Appellant voor het jaar 1997 meer dan Nafls. 1.000,= aan pensioenpremies in aftrek heeft gebracht, wordt de aftrek voor premies levensverzekering verlaagd tot nihil. Het gelijk is derhalve in deze aan de Inspecteur.
3.12 Voor zover Appellant stelt dat, met betrekking tot de uitgaven voor het levensonderhoud van de naaste verwanten van zijn echtgenote, de Inspecteur zich voor de aftrek in het jaar 1997 niet louter kan beroepen op de uitspraak van de Raad van 28 juli 2000, is die stelling juist. Immers, voor de heffing van inkomstenbelasting geldt dat de inkomsten en uitgaven elk jaar opnieuw dienen te worden beoordeeld. Nu Appellant voor het jaar 1997 een vrij nauwkeurig overzicht heeft verstrekt van de maandelijkse kosten van het ondersteunde gezin, kon de Inspecteur niet volstaan met een verwijzing naar deze uitspraak.
3.13 Voor de aftrek van de bijdragen in het levensonderhoud van bepaalde verwanten is vereist dat deze bijdragen dienen ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van deze personen. Voorts kan de aftrek alleen worden verkregen in de situatie waarin de personen die onderhouden worden - geheel of gedeeltelijk - niet bij machte zijn om zelf inkomsten te verwerven.
3.14 De Raad is, gelet op de thans door Appellant verstrekte gegevens, van oordeel dat hij genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat de ouders en de invalide - en inmiddels overleden - broer van zijn echtgenote behoeftig waren in de zojuist bedoelde zin, dat de door hem en zijn echtgenote gedane uitgaven ad Nafls. 6.000,= de ondersteunden in staat stelden tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig hun plaats in de samenleving, en dat hij en zijn echtgenote zich gedrongen konden voelen tot het doen van die uitgaven. Het gelijk in deze is derhalve aan de zijde van appellant.
Beslissing
De Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en L.F. van Kalmthout