Beschikking van 31 oktober 2002, nr. 2000/51
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
de Inspecteur der Belastingen
1.1 Aan Appellant is voor het jaar 1994, met dagtekening 23 augustus 1996, een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van Nafls. 500.000,=.
1.2 Tegen bovengenoemde aanslag heeft Appellant op 27 september 1996, derhalve binnen de in artikel 43 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) gestelde termijn, bij de Inspecteur een bezwaarschrift ingediend.
1.3 Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een zuiver inkomen van Nafls. 377.028,=. De verminderingsbeschikking is gedagtekend 10 december 1999.
1.4 Op 7 februari 2000 heeft Appellant tegen de beschikking op bezwaar een beroepschrift bij de Raad ingediend.
1.5 Bij brief van de secretaris van de Raad d.d. 1 maart 2000 is de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en is Appellant erop gewezen dat het beroep niet voldoende is gemotiveerd. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld het beroepschrift binnen vier weken aan te vullen. Van die gelegenheid heeft Appellant geen gebruik gemaakt.
1.6 In februari 2001 is Appellant uitgenodigd kenbaar te maken of het beroepschrift wordt gehandhaafd.
1.7 Bij brief van 27 maart 2001 heeft Appellant de Raad bericht dat er geen schikking is bereikt met de Inspecteur en dat er anderszins geen redenen zijn om het beroepschrift in te trekken.
1.8 Inmiddels had de secretaris van de Raad bij brief van 26 maart 2001 Appellant opgeroepen aanwezig te zijn bij de behandeling van de zaak ter zitting van de Raad op 18 april 2001 in Aruba.
1.9 Bij brief van 11 april 2001 heeft Appellant aan de Raad meegedeeld dat er van de Inspecteur geen toelichting en motivering is ontvangen op de aanslag en is verzocht de zaak ter zitting op Curaçao te behandelen. Ter zitting van de Raad in Aruba is Appellant noch de Inspecteur verschenen.
1.10 Bij brief van de secretaris van de Raad d.d. 3 mei 2001 is een afschrift van het beroepschrift aan de Inspecteur gezonden met de uitnodiging om binnen een maand een vertoogschrift in te dienen. De Inspecteur heeft geen vertoogschrift ingediend.
1.11 Op 8 april 2002 is de zaak ter zitting van de Raad behandeld. Zowel de gemachtigde van Appellant als de Inspecteur zijn ter zitting verschenen.
1.12 Ter zitting heeft Appellant de Raad verzocht de onderhavige beschikking te vernietigen op de grond dat deze niet gemotiveerd is, en de aanslag over 1994 vast te stellen conform het door hem aangegeven zuiver inkomen.
Overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van het beroep
2.1 Ingevolge artikel 5, lid 2, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 dient het beroepschrift met redenen te zijn omkleed en zodanig te zijn ingekleed dat daaruit een gevolgtrekking kan worden gemaakt ten aanzien van het bedrag dat volgens de appellant verschuldigd is. Artikel 7, eerste lid, van de voornoemde Landsverordening bepaalt dat indien de appellant niet heeft voldaan aan het bepaalde in, onder meer, het tweede lid van artikel 5, de Inspecteur de appellant in de gelegenheid stelt binnen een daarbij te bepalen termijn het beroepschrift met het ontbrekende aan te vullen. De Raad heeft in zijn beschikkingen van 15 oktober 1999, nr 96/233 en nr. 97/171, geoordeeld dat het aan de rechter en niet aan de inspecteur is om de procesorde te bewaken, zodat de Raad, en niet de inspecteur, let op de motivering van het beroep. Daarom wijst de secretaris van de Raad, in afwijking van het voorschrift in de Landsverordening, appellanten zonodig op het ontbreken van de vereiste motivering van hun beroep.
2.2 Het beroepschrift is ingediend "ter behoud van rechten" en daarbij is aan de Raad verzocht uitstel van de motivering te verlenen tot eind februari 2000 "in verband met onderhandelingen aangaande het geschil (…) met de fiscus, teneinde een compromis te bereiken". Het beroepschrift voldoet aldus niet aan het gestelde in artikel 5, tweede lid, van de voornoemde Landsverordening.
2.3 Bij brief van 1 maart 2000 is Appellant door de secretaris van de Raad geattendeerd op het ontbreken van de vereiste motivering ("niet voldoende gemotiveerd") en tevens in de gelegenheid gesteld binnen vier weken het verzuim alsnog te herstellen. Daarbij is Appellant gewezen op de mogelijkheid dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard indien het beroepschrift niet wordt "aangevuld".
2.4 De gronden van het beroep zijn door Appellant aan de Raad niet kenbaar gemaakt. Eerst op de dag van de mondelinge behandeling van de zaak op 8 april 2002 heeft Appellant aan de Raad de inhoud van het geschil en zijn argumentatie dienaangaande kenbaar gemaakt. Op de vraag waarom Appellant de gronden van het beroep niet tijdig aan de Raad heeft doen toekomen, gaf Appellant ten antwoord dat de bestreden beschikking van de Inspecteur, anders dan artikel 46, lid 1, LIB voorschrijft, niet was gemotiveerd en hij mitsdien niet in staat was de gronden van zijn beroep te formuleren. De Inspecteur heeft ter zitting de argumenten van Appellant gemotiveerd weersproken.
2.5 Uit de door partijen ten processe overgelegde stukken, waaronder een afschrift van de beschikking op bezwaar, kan de Raad niet afleiden dat die beschikking naar de eis der wet met redenen was omkleed, zodat ervan moet worden uitgegaan dat aan die eis niet is voldaan. Appellant had dan ook ermee kunnen volstaan zijn beroepschrift summier te motiveren, bijvoorbeeld door de aangifte en/of het bezwaarschrift bij te voegen en daarnaar te verwijzen. Dat heeft hij echter nagelaten, ook na daartoe te zijn aangemaand. Mitsdien kan Appellant niet in zijn beroep worden ontvangen.
De Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en L.F. van Kalmthout