ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4383

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
21 september 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/275
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • C.W.M. van Ballegooijen
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake invoerrechten en accijnzen op Listerine als geneesmiddel of tandreinigingsmiddel

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van Listerine bij de invoerrechten en de vraag of het als geneesmiddel onder Hoofdstuk 30 van het tarief valt, of als tandreinigingsmiddel onder Hoofdstuk 33. Appellante, die 12 paletten Listerine heeft ingevoerd, heeft de Inspecteur verzocht om restitutie van de geheven invoerrechten en algemene bestedingsbelasting. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een beroepsprocedure bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

De mondelinge behandeling vond plaats op 3 april 2001, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar de gemachtigde van appellante niet. Na de zitting heeft een nieuwe gemachtigde zich gemeld, maar deze kon geen reden geven voor de late komst. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord, waarbij appellante stelde dat Listerine als geneesmiddel moet worden gekwalificeerd, terwijl de Inspecteur dit betwistte en stelde dat het product als mondwater moet worden ingedeeld.

De Raad overweegt dat de kwalificatie door de Inspectie voor Geneesmiddelen niet bepalend is voor de indeling in de Hoofdstukken van het tarief van invoerrechten. De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat Listerine jarenlang als geneesmiddel is belast en dat er geen sprake is van gewekt vertrouwen. De Raad verklaart het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de Inspecteur wordt bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 21 september 2001, nr. 2000/275
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1 Van appellante zijn bij invoer van listerine op 25 mei 1998 invoerrechten en algemene bestedingsbelasting geheven. Zij heeft de Inspecteur verzocht om restitutie bij brief van 11 juni 1998, maar hij heeft dat verzoek afgewezen bij beschikking van 21 augustus 2000. Het daartegen gerichte bezwaarschrift, ontvangen op 15 september 2000, is door de Inspecteur afgewezen bij beschikking van 3 oktober 2000.
1.2. Tegen de beschikking op bezwaar heeft mr. A namens appellante op 2 november 2000, dus tijdig, beroep aangetekend bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingezonden.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 3 april 2001, gehouden op Curaçao. De behandeling is anderhalf uur uitgesteld in afwachting van de gemachtigde van appellante, maar namens haar is ook toen niemand verschenen. De Inspecteur is ter zitting verschenen en heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Na afloop van de zitting heeft H zich gemeld als nieuwe gemachtigde van appellante Hij heeft voor zijn late komst geen reden aangevoerd die een heropening van de mondelinge behandeling van het beroep rechtvaardigde.
2. Vaststaande feiten
2.1 Appellante heeft 12 paletten listerine ingevoerd. In haar aangifte ten invoer schrijft zij "mondgorgel listerine". De Inspecteur heeft over de waarde van de goederen 10,5 percent geheven aan invoerrechten alsmede 6 percent aan algemene bestedingsbelasting.
2.2. De Commissie ter beoordeling van verpakte geneesmiddelen heeft de inschrijving van het geneesmiddel "Listerine antiseptic mouthwash" op 15 mei 1998 verlengd op grond van artikel 14, derde lid, van het Landsbesluit verpakte geneesmiddelen.
2.3. Appellante heeft de Inspecteur verzocht om restitutie van een gedeelte van de invoerrechten en van de algemene bestedingsbelasting. De Inspecteur heeft dat verzoek afgewezen.
3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is ten eerste of listerine als farmaceutisch produkt onder Hoofdstuk 30 van het tarief van invoerrechten, als bedoeld in artikel 127 van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908, valt, zoals appellante betoogt, dan wel als tandreinigingsmiddel onder Hoofdstuk 33, zoals de Inspecteur verdedigt.
Voorts worden partijen verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of appellante in rechte erop kon vertrouwen dat listerine als geneesmiddel kwalificeerde.
3.2. Appellante omschrijft listerine als een antiseptisch gorgelwater, dat therapeutisch en profylactisch wordt voorgeschreven tegen orale en orthodentale ontstekingen. Uit het feit dat listerine door de Inspectie voor Geneesmiddelen is geregistreerd als geneesmiddel is volgens haar af te leiden dat het tarief van Hoofdstuk 30 geldt. Jarenlang is er ook geheven naar het tarief van dit Hoofdstuk.
3.3 De Inspecteur omschrijft listerine als een mondwater bestemd voor gebit- en mondhygiëne dat als tandreinigingsmiddel wordt ingedeeld in Hoofdstuk 33. Het etiket op een flesje listerine vermeldt dat het middel bacteriën doodt die slechte adem, tandplakvorming en tandvleesontsteking veroorzaken. In post 3306.90 van het Geharmoniseerd Systeem (hierna: GS) van de Wereld Douane Organisatie wordt Listerine antiseptic omschreven als een "antiseptische oplossing, (…), bestemd voor gebit- en mondhygiëne ter voorkoming van slechte adem en tandplakvorming, echter slechts met bijkomstige profylactische of therapeutische eigenschappen".
3.4. De Raad verwijst voor de standpunten van partijen overigens naar de gedingstukken en de pleitnota. Ter zitting heeft de Inspecteur nog opgemerkt dat zij de brief van 11 juni 1998 als een verzoek om restitutie heeft opgevat omdat daarin niet naar een bepaalde aangifte is verwezen en letterlijk om teruggaaf wordt verzocht. Zij deelde mee dat eerdere aangiften ten invoer van listerine waren gecorrigeerd, maar niet alle aangiften. Een nacontrole heeft nimmer plaatsgevonden bij appellante; over een discussie met appellante was haar niets meer bekend.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Appellante stelt dat listerine een gorgeldrank is en dient als een preventief geneesmiddel tegen mondziektes. De Inspecteur heeft dit betwist en gewezen op het etiket op de flesjes en op post 3306.90 van het GS. De Raad is van oordeel dat appellante haar stelling niet aannemelijk heeft gemaakt en de Inspecteur de zijne wel. De Raad houdt het er daarom voor, mede gezien het woord "mouthwash" in de berichtgeving van de Commissie ter beoordeling van verpakte geneesmiddelen vermeld onder 2.2, dat listerine een mondwater is bestemd voor gebit- en mondhygiëne ter voorkoming van slechte adem en tandplakvorming.
4.2 Appellante stelt onder verwijzing naar een registratie door de Inspectie voor Geneesmiddelen dat listerine een geneesmiddel is en dus moet worden ingedeeld in Hoofdstuk 30, dat blijkens zijn opschrift farmaceutische produkten omvat. De Inspecteur heeft opgemerkt dat de kwalificatie door de Inspectie voor Geneesmiddelen niet bepalend is voor de indeling in de Hoofdstukken van het tarief van invoerrechten en voorts dat de tekst van het opschrift van het Hoofdstuk slechts een aanwijzing voor de indeling is maar dat de bewoordingen van de post alsmede de aantekeningen bepalend zijn. De Raad deelt deze opvattingen van de Inspecteur.
4.3. De Raad is van oordeel dat aantekening 2, onderdeel b, van Hoofdstuk 30 en de bewoordingen van de post 33.03 beslissend zijn voor de indeling. Listerine valt onder de in die aantekening gegeven omschrijving:
"tandreinigingsmiddelen van alle soorten ook die met profylactische of therapeutische eigenschappen" alsmede onder de posten "reuk- en toiletwaters" en "overige onder Hoofdstuk 33 vallende produkten". In zoverre is het gelijk aan de Inspecteur.
4.4. Tot slot beroept appellante zich op het vertrouwensbeginsel. Jarenlang is geheven naar het tarief van Hoofdstuk 30, aldus appellante, en dus mocht zij ervan uitgaan ook dat de onderhavige partij kwalificeerde voor dit tarief. De Inspecteur stelt daartegenover dat zij de aangiften ten invoer van appellante heeft gecorrigeerd, zij het wellicht niet alle aangiften. De Raad is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat listerine "jarenlang" belast is geweest naar het tarief van Hoofdstuk 30 en voegt daaraan toe dat zelfs als haar aangiften ten invoer jarenlang zouden zijn gevolgd, daaraan alleen niet het in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat de Inspecteur instemde met toepassing van het tarief van Hoofdstuk 30. Voor honorering in rechte van het beroep op gewekt vertrouwen was nodig geweest dat de Inspecteur de indruk heeft kunnen wekken dat hij een bewust standpunt inzake de tarieftoepassing innam. Omstandigheden die mogelijk de indruk van een bewuste standpuntbepaling wekken kunnen gelegen zijn in het uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stellen van de betreffende kwestie in een aangifte of in een briefwisseling met de Inspecteur, de vaststelling van een aanslag na gehouden besprekingen, het tegemoetkomen aan een bezwaar betreffende dezelfde aangelegenheid en het voltooien van een boekenonderzoek zonder aanmerkingen ter zake. Die omstandigheden zijn hier niet gesteld. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel wordt dan ook afgewezen door de Raad.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn, C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout