Beschikking van 28 september 2001, nr. 2000/273
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Van appellant is op 31 oktober 2000 een beroepschrift ontvangen, ingediend door mr. R als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de beschikking van de Inspecteur van 8 september 2000 op het bezwaarschrift van appellant betreffende de door F N.V. van hem ingehouden loonbelasting over de maand juni 2000.
1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de beschikking van de Inspecteur, tot vaststelling van de verschuldigde loonbelasting op Naf 2.768,20 en tot teruggaaf van de daarboven ingehouden loonbelasting.
1.3. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Hij concludeert primair tot niet-ontvankelijkverkaring van het beroep, wegens gebrek aan belang, subsidiair tot ongegrondverklaring.
1.4. De zaak is behandeld ter zitting van de Raad van 3 april 2001 op Curaçao. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Appellant was vergezeld van D, die namens appellant een pleitnota heeft voorgedragen en overgelegd. De pleitnota behoort tot de gedingstukken.
2.1. Appellant is registeraccountant. In de loop van het jaar 1996 is hij van Nederland naar de Nederlandse Antillen verhuisd, waar hij een dienstbetrekking had aanvaard bij K.
2.2. Per 1 oktober 1998 is appellant in dienst getreden bij F N.V., een in Nederland gevestigde vennootschap, die hem terstond tijdelijk heeft uitgeleend aan F N.V. op Curaçao. Appellant vervult bij F de functie van financieel directeur. Op 1 oktober 1998 was appellant ongeveer twee jaren woonachtig op de Nederlandse Antillen.
2.3. Appellant is bij F werkzaam op basis van een zogenoemde nettoloonafspraak.
2.4. F heeft op 8 oktober 1996 bij de Inspecteur een verzoek ingediend om de Beschikking ex-patriates (Ministeriële Beschikking van de 7de maart 1988 ter uitvoering van artikel 58, eerste lid, letter a, van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9), P.B. 1988, no. 22.) op appellant toe te passen. De Inspecteur heeft dit verzoek niet ingewilligd.
2.5. Op 1 december 1998 is uitgevaardigd, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998, de Beschikking ex-patriates 1998 (Ministeriële Beschikking met algemene werking, van de 1ste december 1998 ter uitvoering van artikel 58, eerste lid, onderdeel a van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (P.B. 1956, no. 9) en artikel 22 van de Landsverordening op de Loonbelasting 1978 (P.B. 1975, no. 254), P.B. 1998, no.228.
3. Geschil en standpunten van partijen
Partijen verschillen van mening over het antwoord op twee vragen:
a. Heeft appellant belang bij zijn bezwaar en zijn beroep, nu hij werkzaam is op basis van een nettoloonafspraak?
b. Heeft appellant er recht op dat de Beschikking ex-patriates onderscheidenlijk de Beschikking ex-patriates 1998 op hem wordt toegepast?
Appellant beantwoordt beide vragen bevestigend. De Inspecteur beantwoordt beide vragen ontkennend. De ontkennende beantwoording van de onder b bedoelde vraag baseert de Inspecteur op zijn standpunt dat appellant niet direct voorafgaand aan zijn indiensttreding bij F gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaar buiten de Nederlandse Antillen heeft gewoond.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Met betrekking tot de hierboven in punt 3 onder a vermelde vraag overweegt de Raad als volgt. Zoals reeds blijkt uit artikel 1 van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (hierna: LLB), wordt de loonbelasting geheven van de werknemer. Een overeenkomst tussen werkgever en werknemer waarbij de eerstgenoemde zich heeft verplicht aan laatstgenoemde een nettoloon te betalen, en bijgevolg de over het loon verschuldigde loonbelasting voor zijn rekening te nemen, kan hierin geen verandering brengen. Een nettoloonbeding tussen werkgever en werknemer vermag niet de uit de LLB voortvloeiende rechtsbetrekking tussen de Inspecteur en de werknemer te wijzigen. Nu ook in het geval van een nettoloonafspraak de werknemer in het stelsel van de verordening degene is van wie de loonbelasting wordt geheven, is er geen grond om de werknemer de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep, die hem in de artikelen 16, lid 1, en 18 LLB zijn toegekend, alsdan te onthouden. De Raad acht mitsdien het bezwaar en het beroep in deze zaak ontvankelijk.
4.2. Het verzoek van F aan de Inspecteur van 8 oktober 1996 tot toepassing op appellant van, kort gezegd, de regeling voor ex-patriates, is ingediend onder vigeur van de Beschikking ex-patriates van 7 maart 1988, P.B. 1988, no. 22. De Beschikking ex-patriates 1998, P.B. 1998, 228, is immers eerst op 1 december 1998 uitgevaardigd, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998.
4.3. Ingevolge artikel 14, lid 2, van de Beschikking ex-patriates 1998 worden aanvragen om toepassing van de Beschikking ex-patriates van 7 maart 1988 die zijn ingediend vóór 1 december 1998 behandeld overeenkomstig de bepalingen van de Beschikking ex-patriates 1998, tenzij de aanvrager anders verzoekt. Voorts opent artikel 14, lid 3, van de Beschikking ex-patriates 1998 de mogelijkheid dat die Beschikking desgewenst met ingang van 1 januari 1998 van toepassing wordt verklaard op de werknemer die vóór 1 december 1998 – derhalve op de voet van de Beschikking ex-patriates van 7 maart 1988 – als ex-patriate is aangemerkt. Daarbij wordt dan de periode waarin de werknemer reeds als ex-patriate is behandeld in mindering gebracht.
4.4. Partijen gaan eenparig ervan uit dat de vraag of appellant in het onderhavige tijdvak van inhouding recht heeft op toepassing van de regeling voor ex-patriates, moet worden beoordeeld aan de hand van de Beschikking ex-patriates 1998. Gezien hetgeen hiervóór onder 4.3. is overwogen, ziet de Raad geen reden partijen hierin niet te volgen.
4.5. Blijkens haar considerans strekt de Beschikking ex-patriates 1998 ertoe het aantrekken van bepaalde deskundige werknemers uit het buitenland te vergemakkelijken, omdat de hier bedoelde werknemers op de Antilliaanse arbeidsmarkt niet, of slechts schaars beschikbaar zijn.
4.6. Artikel 1, onderdeel a, van de Beschikking ex-patriates 1998 omschrijft de ex-patriate als bedoeld in die Beschikking als:
“de werknemer die direct voorafgaand aan zijn tewerkstelling in de Nederlandse Antillen gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaar in het buitenland heeft gewoond.”
De toelichting op dit artikel houdt onder meer in:
“(…) Er is gekozen om een vijfjaarstermijn in de regeling op te nemen om te voorkomen dat personen die reeds hier woonachtig zijn door even naar het buitenland te reizen onder de werking van deze regeling kunnen worden gebracht, hetgeen in strijd is met de doel en strekking van de regeling.”
4.7. Voorts bepalen de artikelen 2, 6 en 9 van de Beschikking ex-patriates 1998, voorzover hier van belang:
“Artikel 2
1. Deze beschikking is van toepassing op de ex-patriate:
a. die over een specifieke deskundigheid beschikt op wetenschappelijk of hoger beroeps opleidingsniveau en tenminste drie jaar relevante werkervaring heeft; dan wel
b. (…)
c. wiens deskundigheid op de lokale arbeidsmarkt niet of in beperkte mate beschikbaar is; en
d. die werkzaam is in een bedrijf dat gerekend wordt tot een van de deviezengenererende sectoren.
2. Tot de deviezengenererende sectoren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden gerekend:
a. de internationale financiële dienstverlenende industrie;
b. de aardolieïndustrie;
c. de luchtvaartindustrie;
d. de toeristenindustrie;
e. de telecommunicatieïndustrie;
f. de onderwijsinstellingen gevestigd in de Nederlandse Antillen die nagenoeg geheel onderwijs geven aan buitenlandse studenten op Universitair of HBO niveau.
Artikel 6
1. Op schriftelijk verzoek van de werkgever wordt de werknemer voor een periode van 5 jaar aangemerkt als ex-patriate in de zin van de beschikking. Het verzoek van de werkgever is mede ondertekend door de werknemer.
Artikel 9
Indien de ex-patriate van werkgever verandert, kan op verzoek van de nieuwe werkgever de werknemer opnieuw als ex-patriate worden aangemerkt (…) mits (…) de opvolgende werkgever kan aantonen dat de regeling op de werknemer van toepassing is geweest (…).”
4.8. Een uitleg van artikel 1, onderdeel a, van de Beschikking ex-patriates 1998 welke recht doet aan de strekking en het systeem van de Beschikking, brengt naar het oordeel van de Raad mee dat een werknemer als appellant, op wie niet eerder de Beschikking ex-patriates van 7 maart 1988 of de Beschikking ex-patriates 1998 is toegepast of had kunnen worden toegepast, slechts dan als ex-patriate kan worden aangemerkt, indien hij een aangesloten periode van tenminste vijf jaar in het buitenland heeft gewoond direct voorafgaand aan zijn tewerkstelling door de werkgever die het in artikel 6 van laatstgenoemde Beschikking bedoelde verzoek heeft gedaan.
4.9. Aangezien appellant direct voorafgaand aan zijn tewerkstelling door F al ongeveer twee jaren op de Nederlandse Antillen woonde en in die periode niet werkzaam was in een deviezengenererende sector, heeft de Inspecteur terecht geweigerd de Beschikking ex-patriates 1998 op appellant toe te passen.
4.10. Het gelijk is derhalve in zoverre aan de Inspecteur.
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn, als voorzitter, en de leden C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout