ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4368
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
- Eerste aanleg - meervoudig
- L. van Gijn
- C.W.M. van Ballegooijen
- L.F. van Kalmthout
- Rechtspraak.nl
Verhuisboedelvrijstelling en het vertrouwensbeginsel bij invoerrechten op auto’s
In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 8 oktober 2001, staat de vraag centraal of appellant recht heeft op de verhuisboedelvrijstelling voor twee personenauto’s van het merk Mercedes Benz, die hij van Florida naar Curaçao heeft overgebracht. Appellant had in juni 2000 verzocht om toepassing van deze vrijstelling, maar de Inspecteur der Belastingen heeft dit verzoek afgewezen. De zaak is ontstaan na een telefonisch gesprek tussen de vader van appellant en een ambtenaar van de Inspectie, waarin onduidelijkheid bestond over de voorwaarden voor de vrijstelling.
De Raad heeft op 3 april 2001 de mondelinge behandeling van de zaak gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Appellant stelt dat hij op basis van de informatie van de ambtenaar E ervan uitging dat hij de auto’s vrij van heffing kon invoeren, mits hij kon aantonen dat de auto’s zijn eigendom waren en minimaal zes maanden vóór de overbrenging in zijn bezit waren. De Inspecteur betwist echter dat er onvolledige informatie is verstrekt en stelt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor de vrijstelling voldeed.
De Raad overweegt dat appellant de auto’s in de Verenigde Staten heeft gestald en dat hij deze niet in gebruik heeft gehad zoals vereist door de wet. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij de auto’s ten minste zes maanden voor de overbrenging naar de Nederlandse Antillen in gebruik heeft gehad. Daarom wordt het beroep van appellant ongegrond verklaard, en wordt de beslissing van de Inspecteur bevestigd.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de voorwaarden voor de verhuisboedelvrijstelling en de noodzaak voor belastingplichtigen om bewijs te leveren van hun claims. De Raad wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van bewijs bij appellant ligt, en dat het vertrouwensbeginsel in deze context niet kan worden ingeroepen.