ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4313

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
14 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/086
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • Th. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete en navordering in het belastingrecht met betrekking tot winstbelasting 1996

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 14 augustus 2001, staat de appellante in beroep tegen een beschikking van de Inspecteur der Belastingen inzake de navordering van winstbelasting voor het belastingjaar 1996. De appellante had verzuimd om tijdig aangifte te doen, ondanks een schriftelijke aanmaning. De Inspecteur had een boete opgelegd van 80% van de enkelvoudige belasting, wat de appellante betwistte. De Raad overweegt dat de appellante een aangiftebiljet had ontvangen en dat zij niet aan haar aangifteplicht heeft voldaan. De Raad stelt vast dat de boete, die is gebaseerd op het beleid van de Inspecteur, redelijk is, gezien het feit dat de appellante gedurende meerdere jaren haar aangifteplicht heeft verzaakt. De Raad concludeert dat de boete van 80% passend is, maar dat het beroep gegrond is voor zover het zich richt tegen de interest, die moet worden verminderd. De Raad vernietigt de beschikking op bezwaar en vermindert de aanslag met de daarin begrepen interest.

Uitspraak

Beschikking van 14 augustus 2001, nr. 2000/086
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is (ambtshalve) voor het jaar 1996 een op 12 april 1999 gedagtekende aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van Awg 500.000. In de aanslag is een bedrag aan interest begrepen van Awg 15.120; ook is daarin een boete wegens het niet doen van aangifte begrepen van Awg 132.000. Tegen deze aanslag heeft appellante op 4 juni 1999, dus tijdig, bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Naar aanleiding van de bij het bezwaarschrift gevoegde jaarstukken, waaruit van een hogere winst blijkt, heeft de Inspecteur aan appellante een op 14 januari 2000 gedagtekende navorderingsaanslag opgelegd. In de optiek van partijen moet deze navorderingsaanslag tevens gelden als afwijzende beschikking op bezwaar. Uit proceseconomische overwegingen sluit de Raad zich daarbij aan.
1.2. Appellante is tegen de beschikking op bezwaar op 13 maart 2000, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 23 november 2000, gehouden in Aruba. Beide partijen zijn verschenen; zij hebben elk een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Aan appellante is op 5 mei 1997 een aangiftebiljet winstbelasting 1996 uitgereikt; het biljet moest binnen 60 dagen worden ingeleverd. Op 10 juli 1997 heeft appellante een voorlopige aangifte ingediend; aangegeven werd een winst van Awg 50.000. Naar aanleiding daarvan is, gedagtekend 8 augustus 1997, een voorlopige aanslag opgelegd berekend naar de voorlopig aangegeven winst. Ook is appellante gemaand de definitieve aangifte uiterlijk op 14 oktober 1997 in te leveren, hetgeen niet is gebeurd.
2.2. Ter inspectie wordt met ingang van het belastingjaar 1992 een boetebeleid gevoerd, dat kenbaar is gemaakt bij de uitreiking van het aangiftebiljet winstbelasting 1992. Wat betreft de boete als bedoeld in art. 26 Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LWB), de boete wegens het niet doen van aangifte, luidt het beleid aldus:
Het niet doen van een aangifte wordt aangemerkt als een verzuim. Bij het toepassen van de boete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste en tweede/volgend verzuim.
Van tweede/volgend verzuim is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van 5 belastingjaren één of meer verzuimen heeft begaan.
Indien er sprake is van kwijtschelding van de boete wegens avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.
Het boetepercentage wordt bij herhaling telkens verdubbeld:
le verzuim 10%
2e verzuim 20%
3e verzuim 40%
4e verzuim 80%
5e verzuim 100%
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
Het geschil betreft de hoogte van de boete. Aanvankelijk was ook de interest in geschil doch daarvan heeft de Inspecteur ten processe te kennen gegeven dat deze tot nihil moet worden verminderd, zulks overeenkomstig het inspectiebeleid waarbij in geval van een ambtshalve aanslag alleen een boete wordt opgelegd en niet ook interest in rekening wordt gebracht. De enkelvoudige belasting is niet in geschil.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Naar luid van art. 26 lid 1, LWB kan de in de aanslag te begrijpen belasting worden verhoogd met 100 percent indien na de verstrekking van een aangiftebiljet, ondanks schriftelijke aanmaning, verzuimd is aangifte te doen. Blijkens de MvT LWB 1940, blz. 18-20 (aangehaald in het Handboek Antilliaans en Arubaans Belastingrecht, aant. 4 en 5 bij art. 26 LWB) gaat het hier enerzijds om een ordeboete, nu de belastingplichtige wordt ingescherpt aan zijn aangifteplicht te voldoen, en anderzijds om een vorm van schadevergoeding wegens gederfde belastingontvangsten. Het inscherpingselement van de boete heeft een bestraffend (punitief) karakter. Daarbij komt dat de boete niet van een te verwaarlozen omvang is. Het bepaalde in art. 6 EVRM brengt dan mee dat de rechter een door de inspecteur opgelegde boete in volle omvang toetst; daarbij is hij niet gebonden aan het door de fiscus gevoerde beleid.
4.2. Te dezen staat vast dat aan appellante een aangiftebiljet is uitgereikt, dat zij is aangemaand dat biljet uiterlijk 14 oktober 1997 in te leveren en dat zij zulks heeft nagelaten. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een boete ex art. 26 LWB is dus voldaan. Weliswaar meent appellante dat het doen van een voorlopige aangifte voldoende is om de boete te ontlopen, maar dat berust op een misvatting; het gaat hier onmiskenbaar om de definitieve aangifte. Evenzeer van een onjuiste rechtsopvatting getuigt het standpunt van appellante dat het alsnog bij bezwaar overleggen van een ingevuld aangiftebiljet de boete doet vervallen.
4.3. Appellante heeft gedurende een reeks van jaren haar aangifteplicht verzaakt. Voor de jaren 1993 tot en met 1997 werd immers geen (definitieve) aangifte gedaan. Telkens zijn met dagtekening 12 april 1999 ambtshalve aanslagen opgelegd, waartegen steeds op 4 juni 1999 bezwaarschriften zijn ingediend. Bij de aanslagregeling werd het boetebeleid gevolgd: beginnend met een boete van 10 percent bij de aanslag winstbelasting 1993 werd elke keer het boetepercentage verdubbeld totdat bij de aanslag winstbelasting 1997 het maximum van 100 percent werd bereikt.
4.4. De Raad acht het door de Inspecteur vastgestelde boetebeleid redelijk. Appellante heeft geen specifieke redenen of bijzondere omstandigheden aangevoerd, die de Raad tot een matiging van de boete nopen. Nu het te dezen gaat om een vierde verzuim, is de Raad met de Inspecteur van oordeel dat een boete van 80 percent van de enkelvoudige belasting geboden en passend is.
4.5. De Raad komt tot de slotsom dat het beroep slechts gegrond is voor zover het zich richt tegen de interest. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking op bezwaar en vermindert de aanslag met de daarin begrepen interest ad Awg 15.120.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en Th. Groeneveld