ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4312

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
14 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/084
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • Th. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag winstbelasting en boete wegens niet doen van aangifte

In deze zaak gaat het om een beroep van appellante tegen een aanslag in de winstbelasting voor het belastingjaar 1995, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De aanslag, gedateerd op 12 april 1999, was gebaseerd op een winst van Awg 491.500 en omvatte een boete wegens het niet indienen van een aangiftebiljet. Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarna de Inspecteur een navorderingsaanslag heeft opgelegd. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2000 in Aruba, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 1998 een compromis heeft gesloten met de Inspecteur over winstcorrecties voor de jaren 1989 tot en met 1991. In het kader van deze onderhandelingen zijn verlies- en winstcijfers gepresenteerd, die de basis vormden voor de aanslagen over de jaren 1992 tot en met 1995. Appellante betoogde dat haar belastbare winst voor 1995 Awg 410.990 zou moeten zijn, na verrekening van verliezen uit eerdere jaren. De Inspecteur heeft echter de door appellante gepresenteerde cijfers niet volledig geaccepteerd, wat leidde tot de navorderingsaanslag.

De Raad heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de Inspecteur het boetebeleid redelijk heeft toegepast. Appellante heeft gedurende meerdere jaren haar aangifteplicht verzaakt, wat heeft geleid tot een verhoging van de boete bij herhaalde verzuimen. De Raad heeft geoordeeld dat de boete van 40 procent van de enkelvoudige belasting passend is, gezien het feit dat appellante niet tijdig aangifte heeft gedaan, ondanks meerdere aanmaningen. Uiteindelijk heeft de Raad de aanslag verminderd tot Awg 135.597 aan enkelvoudige belasting, met een boete van Awg 54.238 en opcenten van Awg 28.475, zonder berekening van interest.

Uitspraak

Beschikking van 14 augustus 2001, nr. 2000/084
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is (ambtshalve) voor het jaar 1995 een op 12 april 1999 gedagtekende aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van Awg 491.500. In de aanslag is een bedrag aan interest begrepen van Awg 20.931; ook is daarin een boete wegens het niet doen van aangifte begrepen van Awg 64.878. Tegen deze aanslag heeft appellante op 4 juni 1999, dus tijdig, bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Naar aanleiding van de bij het bezwaarschrift gevoegde jaarstukken, waaruit van een hogere winst (voor verliesverrekening) blijkt, heeft de Inspecteur aan appellante een op 14 januari 2000 gedagtekende navorderingsaanslag opgelegd. In de optiek van partijen moet deze navorderingsaanslag tevens gelden als afwijzende beschikking op bezwaar. Uit proceseconomische overwegingen sluit de Raad zich daarbij aan.
1.2. Appellante is tegen de beschikking op bezwaar op 13 maart 2000, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 23 november 2000, gehouden in Aruba. Beide partijen zijn verschenen; zij hebben elk een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Aan appellante is op 21 mei 1996 een aangiftebiljet winstbelasting 1995 uitgereikt; het biljet moest binnen 60 dagen worden ingeleverd. Op 16 augustus 1996 heeft appellante een voorlopige aangifte ingediend; aangegeven werd een winst van Awg 75.000. Naar aanleiding daarvan is, gedagtekend 9 september 1996, een voorlopige aanslag opgelegd berekend naar de voorlopig aangegeven winst. Ook is appellante gemaand de definitieve aangifte uiterlijk op 30 september 1997 in te leveren, hetgeen niet is gebeurd.
2.2. Tussen appellante en de Inspecteur is in 1998 een compromis gesloten, dat betrekking had op winstcorrecties voor de jaren 1989 tot en met 1991. Overeengekomen werd voor die jaren uit te gaan van een brutowinstpercentage van 13.
2.3. In het kader van de compromisonderhandelingen is namens appellante een overzicht van verlies- en winstcijfers gepresenteerd, die betrekking hadden op de jaren 1991 tot en met 1995. Blijkens dat overzicht zouden de netto-winsten van appellante over de jaren 1992 tot en met 1995 respectievelijk hebben belopen Awg 113.977, Awg 203.541, Awg 230.234 en Awg 491.510. Bij het vaststellen van de definitieve aanslagen over die jaren heeft de Inspecteur deze cijfers gevolgd.
2.4. In haar bezwaarschrift heeft appellante, onderbouwd met jaarstukken, betoogd dat een winst van Awg 563.065 is gemaakt en dat daarop de verliezen geleden in 1993 en 1994, in totaal Awg 152.074, in mindering moeten worden gebracht, zodat een belastbare winst resteert van Awg 410.990. De Inspecteur heeft dat betoog en die jaarstukken gevolgd met dien verstande dat hij het verlies niet heeft aanvaard. De navorderingsaanslag (tevens afwijzende uitspraak op bezwaar) is (dan ook) opgelegd naar een winst van Awg 563.000.
2.5. Ter inspectie wordt met ingang van het belastingjaar 1992 een boetebeleid gevoerd, dat kenbaar is gemaakt bij de uitreiking van het aangiftebiljet winstbelasting 1992. Wat betreft de boete als bedoeld in art. 26 Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LWB), de boete wegens het niet doen van aangifte, luidt het beleid aldus:
Het niet doen van een aangifte wordt aangemerkt als een verzuim. Bij het toepassen van de boete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste en tweede/volgend verzuim.
Van tweede/volgend verzuim is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van 5 belastingjaren één of meer verzuimen heeft begaan.
Indien er sprake is van kwijtschelding van de boete wegens avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.
Het boetepercentage wordt bij herhaling telkens verdubbeld:
le verzuim 10%
2e verzuim 20%
3e verzuim 40%
4e verzuim 80%
5e verzuim 100%
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft de hoogte van de aanslag, niet alleen wat betreft de enkelvoudige belasting, maar ook wat betreft de boete. Aanvankelijk was ook de interest in geschil doch daarvan heeft de Inspecteur ten processe te kennen gegeven dat deze tot nihil moet worden verminderd, zulks overeenkomstig het inspectiebeleid waarbij in geval van een ambtshalve aanslag alleen een boete wordt opgelegd en niet ook interest in rekening wordt gebracht.
3.2. De Inspecteur stelt, en appellante ontkent, dat de gemachtigde van appellante tijdens een op 18 januari 2000 ter inspectie gehouden bespreking te kennen heeft gegeven dat het in 1998 overgelegde overzicht met verlies- en winstcijfers de juiste gegevens bevatte en dat de daarin vermelde winst correct was. De Inspecteur beroept zich daarbij op een verklaring van 25 september 2000 van R, voormalig belastingambtenaar.
3.3. R verklaart dat de gemachtigde op 18 januari 2000 heeft verklaard:
dat hij akkoord gaat dat de in 1998 overgelegde cijfers als grondslag worden gebruikt voor de vaststelling van de aanslagen winstbelasting over de desbetreffende jaren.
Appellante ontkent de juistheid van die verklaring.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De Raad begrijpt de onder 3.2 hiervoor verwoorde stelling van de Inspecteur aldus dat, nadat op het bezwaarschrift was beslist, partijen het erover eens zijn geworden dat de winst tot het juiste bedrag in de aanslag was betrokken. Die, door appellante met klem weersproken stelling acht de Raad niet aannemelijk gemaakt.
4.2. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de onder 3.3 hiervoor geciteerde verklaring van de belastingambtenaar R juist is - de Raad laat dat in het midden - dan kan daarin niet meer worden gelezen dan wat er staat: de overgelegde cijfers mogen als grondslag worden gebruikt voor de vaststelling van de aanslagen winstbelasting over de desbetreffende jaren. Het enkele feit dat die cijfers als grondslag voor de winstberekening mogen worden gebruikt, betekent echter nog niet dat op die cijfers geen correcties mogen worden aangebracht, zo daartoe reden is.
4.3. Met het in 1998 overgelegde cijferoverzicht is dus niet het laatste woord gesproken. De Inspecteur ziet dat klaarblijkelijk ook zo, want anders had hij ermee moeten volstaan telkens het bezwaar ongegrond te verklaren en was er voor het opleggen van navorderingsaanslagen over de jaren 1992, 1993 en 1995 geen enkele reden.
4.4. Overigens zijn partijen het erover dat de winst Awg 563.065 bedraagt en verschillen zij, wat de enkelvoudige belasting betreft, slechts van mening over de verliesverrekening. Blijkens de beschikkingen van de Raad van heden in de zaken met de nummers 2000/083 en 2000/008 bedragen de verrekenbare verliezen uit 1993 en 1994 respectievelijk Awg 9.509 en Awg 142.566, te zamen derhalve, zoals ook appellante voorstaat, Awg 152.075. Mitsdien moet de aanslag, wat de enkelvoudige belasting betreft, worden verminderd tot een naar een belastbare winst van Awg 410.990.
4.5. Naar luid van art. 26 lid 1, LWB kan de in de aanslag te begrijpen belasting worden verhoogd met 100 percent indien na de verstrekking van een aangiftebiljet, ondanks schriftelijke aanmaning, verzuimd is aangifte te doen. Blijkens de MvT LWB 1940, blz. 18-20 (aangehaald in het Handboek Antilliaans en Arubaans Belastingrecht, aant. 4 en 5 bij art. 26 LWB) gaat het hier enerzijds om een ordeboete, nu de belastingplichtige wordt ingescherpt aan zijn aangifteplicht te voldoen, en anderzijds om een vorm van schadevergoeding wegens gederfde belastingontvangsten. Het inscherpingselement van de boete heeft een bestraffend (punitief) karakter. Daarbij komt dat de boete niet van een te verwaarlozen omvang is. Het bepaalde in art. 6 EVRM brengt dan mee dat de rechter een door de inspecteur opgelegde boete in volle omvang toetst; daarbij is hij niet gebonden aan het door de fiscus gevoerde beleid.
4.6. Te dezen staat vast dat aan appellante een aangiftebiljet is uitgereikt, dat zij is aangemaand dat biljet uiterlijk 30 september 1997 in te leveren en dat zij zulks heeft nagelaten. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een boete ex art. 26 LWB is dus voldaan. Weliswaar meent appellante dat het doen van een voorlopige aangifte voldoende is om de boete te ontlopen, maar dat berust op een misvatting; het gaat hier onmiskenbaar om de definitieve aangifte. Evenzeer van een onjuiste rechtsopvatting getuigt het standpunt van appellante dat het alsnog bij bezwaar overleggen van een ingevuld aangiftebiljet de boete doet vervallen.
4.7. Appellante heeft gedurende een reeks van jaren haar aangifteplicht verzaakt. Voor de jaren 1993 tot en met 1997 werd immers telkens geen (definitieve) aangifte gedaan. Telkenmale zijn met dagtekening 12 april 1999 ambtshalve aanslagen opgelegd, waartegen steeds op 4 juni 1999 bezwaarschriften zijn ingediend. Bij de aanslagregeling werd het boetebeleid gevolgd: beginnend met een boete van 10 percent bij de aanslag winstbelasting 1993 werd elke keer het boetepercentage verdubbeld totdat bij de aanslag winstbelasting 1997 het maximum van 100 percent werd bereikt.
4.8. De Raad acht het door de Inspecteur vastgestelde boetebeleid redelijk. Appellante heeft geen specifieke redenen of bijzondere omstandigheden aangevoerd, die de Raad tot een matiging van de boete nopen. Nu het te dezen gaat om een derde verzuim, is de Raad met de Inspecteur van oordeel dat een boete van 40 percent van de enkelvoudige belasting geboden en passend is.
4.9. De door appellante verschuldigde enkelvoudige belasting bedraagt 33 percent van Awg 410.900 is Awg 135.597. De boete waarmee de in de aanslag te begrijpen belasting wordt verhoogd, bedraagt 40 percent van Awg 135.597 is Awg 54.238. De opcenten bedragen dan 15 percent van [Awg 135.597 plus Awg 54.238] is Awg 28.475. Interest is niet verschuldigd.
5. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking op bezwaar en vermindert de aanslag tot een bedrag van Awg 135.597 aan enkelvoudige belasting, vermeerderd met een boete ten bedrage van Awg 54.238 en met een bedrag aan opcenten van Awg 28.475, zonder berekening van interest.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en Th. Groeneveld