ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4311

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
14 augustus 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/083
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • Th. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag winstbelasting en omkering bewijslast

In deze zaak gaat het om een beroep van appellante tegen een aanslag in de winstbelasting voor het belastingjaar 1993, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De aanslag, gedateerd op 12 april 1999, was gebaseerd op een winst van Awg 203.500, inclusief een bedrag aan interest en een boete wegens het niet doen van aangifte. Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarna de Inspecteur aankondigde winstcorrecties te zullen aanbrengen. Uiteindelijk werd een navorderingsaanslag opgelegd op 14 januari 2000, die door de Inspecteur later tot nihil werd verminderd wegens termijnoverschrijding.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 november 2000 in Aruba, waar beide partijen aanwezig waren en pleitnota's overlegden. Appellante betoogde dat zij een verlies van Awg 9.508 had geleden, onderbouwd met jaarstukken, maar de Inspecteur negeerde deze stukken en stelde dat de winstcorrecties correct waren. De Raad overwoog dat de Inspecteur in de bezwaarfase niet adequaat op de jaarstukken van appellante was ingegaan en dat de Inspecteur de last had om de juistheid van de aanslag aannemelijk te maken. Aangezien appellante haar aangifteplicht had verzaakt, moest de Inspecteur zijn eigen gegevens gebruiken voor de aanslag.

De Raad concludeerde dat de Inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de aanslag te hoog was en dat de jaarstukken van appellante niet op de juiste wijze waren behandeld. Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het gelijk aan de zijde van appellante was en vernietigde de aanslag, waardoor ook de boete wegens het niet doen van aangifte niet van toepassing was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van ingediende jaarstukken door de belastinginspecteur en de omkering van de bewijslast bij niet-tijdige aangifte.

Uitspraak

Beschikking van 14 augustus 2001, nr. 2000/083
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is (ambtshalve) voor het jaar 1993 een op 12 april 1999 gedagtekende aanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van Awg 203.500. In de aanslag is een bedrag aan interest begrepen van Awg 14.405; ook is daarin een boete wegens het niet doen van aangifte begrepen van Awg 6.715. Tegen deze aanslag heeft appellante op 4 juni 1999, dus tijdig, bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Naar aanleiding van - onder meer - dit bezwaar heeft de Inspecteur bij brief van 10 augustus 1999 aangekondigd winstcorrecties te zullen aanbrengen, waarna hij aan appellante een op 14 januari 2000 gedagtekende navorderingsaanslag winstbelasting 1993 heeft opgelegd. In de optiek van partijen moet deze navorderingsaanslag - die overigens bij beschikking van 3 maart 2000 wegens termijnoverschrijding tot nihil is verminderd - tevens gelden als afwijzende beschikking op bezwaar. Uit proceseconomische overwegingen sluit de Raad zich daarbij aan.
1.2. Appellante is tegen de beschikking op bezwaar op 13 maart 2000, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 23 november 2000, gehouden in Aruba. Beide partijen zijn verschenen; zij hebben elk een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Aan appellante is op 5 juli 1994 een aangiftebiljet winstbelasting 1993 uitgereikt; het biljet moest binnen 60 dagen worden ingeleverd. Op 12 juni 1995 heeft appellante een voorlopige aangifte ingediend; aangegeven werd een winst van Awg 50.000. Er is geen voorlopige aanslag opgelegd. Wel is appellante gemaand de definitieve aangifte uiterlijk op 22 juni 1995 in te leveren, hetgeen niet is gebeurd.
2.2. Tussen appellante en de Inspecteur is in 1998 een compromis gesloten, dat betrekking had op winstcorrecties voor de jaren 1989 tot en met 1991. Overeengekomen werd voor die jaren uit te gaan van een brutowinstpercentage van 13.
2.3. In het kader van de compromisonderhandelingen is namens appellante een overzicht van verlies- en winstcijfers gepresenteerd, die betrekking hadden op de jaren 1991 tot en met 1995. Blijkens dat overzicht zouden de netto-winsten van appellante over de jaren 1992 tot en met 1995 respectievelijk hebben belopen Awg 113.977, Awg 203.541, Awg 230.234 en Awg 491.510. Bij het vaststellen van de definitieve aanslagen over die jaren heeft de Inspecteur deze cijfers gevolgd.
2.4. In haar bezwaarschrift heeft appellante, onderbouwd met jaarstukken, betoogd dat er een verlies van Awg 9.508 is geleden. De Inspecteur heeft dat betoog en die jaarstukken genegeerd.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft de hoogte van de aanslag, niet alleen wat betreft de enkelvoudige belasting, maar ook wat betreft de boete. Aanvankelijk was ook de interest in geschil doch daarvan heeft de Inspecteur ten processe te kennen gegeven dat deze tot nihil moet worden verminderd, zulks overeenkomstig het inspectiebeleid waarbij in geval van een ambtshalve aanslag alleen een boete wordt opgelegd en niet ook interest in rekening wordt gebracht.
3.2. De Inspecteur stelt, en appellante ontkent, dat de gemachtigde van appellante tijdens een op 18 januari 2000 ter inspectie gehouden bespreking te kennen heeft gegeven dat het in 1998 overgelegde overzicht met verlies- en winstcijfers de juiste gegevens bevatte en dat de daarin vermelde winst correct was. De Inspecteur beroept zich daarbij op een verklaring van 25 september 2000 van R, voormalig belastingambtenaar.
3.3. R verklaart dat de gemachtigde op 18 januari 2000 heeft verklaard:
dat hij akkoord gaat dat de in 1998 overgelegde cijfers als grondslag worden gebruikt voor de vaststelling van de aanslagen winstbelasting over de desbetreffende jaren.
Appellante ontkent de juistheid van die verklaring.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De Raad begrijpt de onder 3.2 hiervoor verwoorde stelling van de Inspecteur aldus dat, nadat op het bezwaarschrift was beslist, partijen het erover eens zijn geworden dat de winst tot het juiste bedrag in de aanslag was betrokken. Die, door appellante met klem weersproken stelling acht de Raad niet aannemelijk gemaakt.
4.2. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de onder 3.3 hiervoor geciteerde verklaring van de belastingambtenaar R juist is - de Raad laat dat in het midden - dan kan daarin niet meer worden gelezen dan wat er staat: de overgelegde cijfers mogen als grondslag worden gebruikt voor de vaststelling van de aanslagen winstbelasting over de desbetreffende jaren. Het enkele feit dat die cijfers als grondslag voor de winstberekening mogen worden gebruikt, betekent echter nog niet dat op die cijfers geen correcties mogen worden aangebracht, zo daartoe reden is.
4.3. Met het in 1998 overgelegde cijferoverzicht is dus niet het laatste woord gesproken. De Inspecteur ziet dat klaarblijkelijk ook zo, want anders had hij ermee moeten volstaan telkens het bezwaar ongegrond te verklaren en was er voor het opleggen van navorderingsaanslagen over de jaren 1992, 1993 en 1995 geen enkele reden.
4.4. In beginsel rust op de Inspecteur de last de juistheid van de aanslag aannemelijk te maken. Aangezien appellante haar aangifteplicht had verzaakt, was de Inspecteur genoodzaakt om bij de aanslagregeling - binnen de grenzen der redelijkheid - af te gaan op zijn eigen gegevens; aldus is geschied. Daarna was appellante - in bezwaar - aan zet in die zin dat zij aannemelijk moest maken dat de aanslag tot een te hoog bedrag was opgelegd. Daartoe produceerde zij - alsnog - haar jaarstukken. De Inspecteur is in de bezwaarfase echter op geen enkele wijze op die jaarstukken ingegaan. Ook in de beroepsfase heeft de Inspecteur die jaarstukken genegeerd en ermee volstaan te stellen dat deze jaarstukken niet als grondslag voor de winstberekening kunnen dienen. Waarom dat niet kan, heeft de Inspecteur echter niet duidelijk gemaakt.
4.5. Nu tegenover het gemotiveerde betoog van appellante dat het verlies Awg 9.508 heeft bedragen, slechts een blote ontkenning van de Inspecteur staat, kan de Raad tot geen ander oordeel komen dan dat het gelijk aan de zijde van appellante is.
4.6. Mitsdien moet de aanslag worden vernietigd.
4.7. Nu geen belasting is verschuldigd, kan van een boete wegens het niet doen van aangifte geen sprake zijn.
5. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking op bezwaar, alsmede de aanslag.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en Th. Groeneveld