ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU4069

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
3 mei 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1999/194
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • Th. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht van een stichting die een militair tehuis exploiteert

In deze zaak gaat het om de belastingplicht van een stichting die een militair tehuis exploiteert. De stichting, opgericht op 4 februari 1977, biedt ontspanning aan op Curaçao gelegerde militairen en hun familieleden. De Inspecteur legde een naheffingsaanslag op voor de algemene bestedingsbelasting over de periode van juli 1996 tot en met december 1998, ter hoogte van NAƒ 55.953. De stichting maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de beschikking. Hierop volgde beroep bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 november 2000, waarbij beide partijen aanwezig waren. De Inspecteur had geen afschrift van de aanvullende brief van appellante ontvangen, maar stemde in met de behandeling van de zaak. De stichting betoogde dat zij niet als ondernemer kan worden aangemerkt, omdat haar activiteiten besloten zijn en zij niet in concurrentie treedt met andere ondernemers. De Inspecteur betwistte deze stelling.

De Raad overwoog dat volgens de Landsverordening algemene bestedingsbelasting 1996 de belasting wordt geheven over diensten die door ondernemers in het kader van hun onderneming worden verricht. De Raad concludeerde dat de stichting, door haar activiteiten aan te bieden aan op Curaçao gelegerde militairen en hun familieleden, wel degelijk als ondernemer kan worden aangemerkt. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de naheffingsaanslag werd bevestigd.

Uitspraak

Beschikking van 3 mei 2001, nr. 1999/194.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is, met dagtekening 16 april 1999, een naheffingsaanslag in de algemene bestedingsbelasting over het tijdvak juli 1996 tot en met december 1998 opgelegd ten bedrage van NAƒ 55.953. Beschikkend op het door appellante daartegen tijdig gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur besloten de aanslag te handhaven; de beschikking is gedagtekend 18 juni 1999.
1.2. Tegen de beschikking op bezwaar heeft appellante beroep aangetekend bij de Raad; het beroepschrift is op 17 augustus 1999, dus tijdig, bij de Raad ingekomen. Het beroep is nader gemotiveerd bij brief van 22 november 1999.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad van 21 november 2000, gehouden op Curaçao. Beide partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft, mondeling en schriftelijk, opgemerkt dat hij slechts een afschrift van het beroepschrift heeft ontvangen en niet ook een afschrift van de brief van 22 november 1999. Evenmin heeft hij, naar zijn zeggen, een oproeping voor de zitting ontvangen en begreep hij pas op de ochtend van de zitting dat de zaak op de rol stond. Niettemin is de Inspecteur, desgevraagd, ermee akkoord gegaan dat de zaak toch zou worden behandeld; aldus is geschied. Appellante heeft een pleitnota overgelegd. De Inspecteur heeft een fotokopie van een advertentie in het geding gebracht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellante is opgericht op 4 februari 1977 en staat sinds 11 februari 1987 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Curaçao. Zij heeft tot doel de exploitatie van een militair tehuis waar aan de op Curaçao gelegerde militairen de mogelijkheid wordt geboden tot ontspanning. Zij genereert haar geldmiddelen uit de exploitatie van het militair tehuis, alsmede uit schenkingen, subsidies en bijdragen van begunstigers en donateurs. Toegang tot het tehuis hebben de op Curaçao gelegerde militairen, hun familieleden en introducés. Er is jaarlijks een exploitatietekort dat wordt gedekt uit subsidies.
2.2. De Inspecteur heeft bij appellante een onderzoek doen instellen. Het daarvan op 12 maart 1999 opgemaakte controlerapport vermeldt - onbestreden - het volgende over de bedrijfsactiviteiten:
De bedrijfsactiviteit van de stichting bestaat onder andere uit de exploitatie van het militaire tehuis. Voor de horeca activiteiten is er een sociëteitvergunning afgegeven.
De baromzet bestaat uit de verkoop van sterke-, zwakalcoholische- en alcoholvrije drank, de keukenomzet bestaat uit de verkoop van frites, fricandellen, biefstuk en dergelijke.
Er vinden ook andere activiteiten plaats zoals, kaartavonden, kinderpartijtjes, St. Nicolaasfeest, kerstviering en dergelijke.
De beheerders van het militaire tehuis zijn de heer en mevrouw L, de heer L heeft een contract voor 2 jaar dat met wederzijds goedvinden steeds voor 2 jaar kan worden verlengd.
Het pand is per 01-01-1999 eigendom van de Koninklijke Marine, die het kosteloos ter beschikking stelt aan de Stichting.
De Stichting heeft 6 personen in loondienst waaronder de beheerder, daarnaast wordt er gebruik gemaakt van vrijwilligers en vervangers. Zij ontvangen een vergoeding van Naf. x per uur, de beheerder heeft het mandaat om de personele invulling zelfstandig te regelen.
Het militaire tehuis is op dinsdag gesloten, alle andere dagen is het van 14.00 uur tot 24.00 uur geopend.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
Het geschil betreft de belastingplicht. Appellante stelt dat zij niet als ondernemer kan worden aangemerkt omdat zij, gelet op het besloten karakter van haar activiteiten, niet deelneemt aan het economische verkeer en evenmin in concurrentie treedt met ondernemers. De Inspecteur bestrijdt die stelling.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Naar luid van art 2, lid 1, onderdeel b, jo. art. 1, lid 1, onderdelen c en e, Landsverordening algemene bestedingsbelasting 1996 (LABB) wordt de algemene bestedingsbelasting onder meer geheven ter zake van diensten die in het binnenland door ondernemers - dat wil zeggen door een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent - in het kader van hun onderneming worden verricht. De voorwaarde dat de diensten in het kader van de onderneming worden verricht, dient ertoe om de handelingen die de ondernemer in privé verricht, buiten de heffing van de algemene bestedingsbelasting te houden (vgl. memorie van toelichting blz. 17). Het gaat dus om prestaties bij het verrichten waarvan de ondernemer optreedt tegenover personen die niet tot de eigen kring behoren. Vgl. ook HR 14 september 1988, BNB 1989/213.
4.2. Een ieder die aan de gestelde voorwaarden voldoet - dat zijn alle op Curaçao gelegerde militairen, alsmede hun familieleden en hun introducés - heeft toegang tot het militair tehuis. Van deze personen kan, mede gelet op de vaststaande feiten, niet worden gezegd dat zij tot de eigen kring van appellante behoren. De prestaties die appellante jegens deze personen verricht, zijn dan ook belaste diensten in de zin van art. 2, lid 1, onderdeel b, LABB; vgl. HR 21 juni 1995, BNB 1995/277. Niet van belang is of appellante daarbij al dan niet in concurrentie treedt met (andere) ondernemers. Het beroep is dus ongegrond.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en Th. Groeneveld