ECLI:NL:ORBBNAA:2001:BU3893

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 maart 2001
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2000/067
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • Th. Groeneveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor invoerrecht en accijns bij vermissing van goederen in de Arubaanse Vrije Zone

In deze zaak, behandeld door de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 15 maart 2001, staat de aansprakelijkheid van de entrepothouder voor invoerrecht en accijns centraal. Appellante, die beschikt over een opslagruimte in de Vrije Zone op Aruba, heeft in beroep gesteld tegen een beschikking van de Inspecteur der Belastingen. Deze beschikking betrof een uitnodiging tot betaling van invoerrecht en accijns ten bedrage van Afl. 34.880,40, wegens de vermissing van 228 dozen whiskey uit de opslagruimte van appellante. De goederen waren op 2 augustus 1999 als gevolg van diefstal met braak ontvreemd.

De Raad heeft vastgesteld dat de entrepothouder aansprakelijk is voor invoerrecht en accijns, tenzij de vermissing het gevolg is van een buitengewone gebeurtenis. Appellante voerde aan dat de diefstal als een dergelijke gebeurtenis moet worden gekwalificeerd, maar de Raad oordeelde dat diefstal niet kan worden aangemerkt als een buitengewone gebeurtenis. Dit betekent dat de hoofdregel van aansprakelijkheid voor invoerrecht en accijns van toepassing blijft.

Daarnaast heeft de Raad overwogen dat de vermissing niet kan worden opgehelderd in de zin van douanetechniek, omdat niet kan worden vastgesteld dat de vermiste goederen niet in het vrije verkeer zijn terechtgekomen. De Raad heeft de grieven van appellante verworpen en geoordeeld dat de Inspecteur terecht de aansprakelijkheid voor invoerrecht en accijns heeft vastgesteld. De Raad verklaart het beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

Beschikking van 15 maart 2001 nr. 2000/067
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba,
inzake:
appellante
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is door de Inspecteur een op 23 september 1999 gedagtekende uitnodiging tot betaling van invoerrecht en accijns gedaan ten bedrage van in totaal Afl. 34.880,40, zulks wegens vermis van 228 dozen whiskey uit de opslagruimte van appellante in de Vrije Zone van Aruba. De Inspecteur heeft het - tijdig - door appellante tegen deze uitnodiging gemaakte bezwaar bij beschikking van 7 februari 2000 afgewezen.
1.2. Appellante is tegen de beschikking op bezwaar op 16 februari 2000, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 23 november 2000, gehouden op Aruba, waar beide partijen zijn verschenen. Partijen hebben elk een pleitnota overgelegd.
2. Vaststaande feiten
Appellante beschikt over een opslagruimte in de Vrije Zone op Aruba. Op 2 augustus 1999 zijn uit die opslagruimte als gevolg van diefstal met braak 228 dozen ontvreemd, inhoudende ieder 12 flessen Dewars Whiskey van 75 cl elk. Van deze diefstal heeft appellante aangifte gedaan bij de politie en bij de douane. Niet bekend is waar de whiskey is gebleven.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of de diefstal meebrengt dat appellante over de gestolen whiskey invoerrecht en accijns verschuldigd is geworden. Die vraag beantwoordt de Inspecteur bevestigend en appellante ontkennend.
3.2. Appellante beroept zich met haar eerste grief op het bepaalde in art. 202, lid 2, Landsverordening In-, Uit- en Doorvoer (LIUD) met de - door de Inspecteur weersproken - stelling dat de diefstal moet worden gekwalificeerd als een buitengewone gebeurtenis die aan de heffing van invoerrecht en accijns in de weg staat.
3.3. Met haar tweede grief beroept appellante zich op het bepaalde in art. 9, lid 4, Landsbesluit Vrije Zones (LbVZ) met de - door de Inspecteur weersproken - stelling dat het verschil in minder (vermis) is opgehelderd nu bekend is dat het vermis door diefstal is ontstaan, zodat geen invoerrecht en accijns is verschuldigd.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Voor de heffing van invoerrechten en accijnzen moet de opslagruimte van appellante in de Arubaanse Vrije Zone op één lijn worden gesteld met een douane-entrepot. Als hoofdregel heeft te gelden dat het vermis van accijnsgoederen uit zo'n entrepot meebrengt dat de entrepothouder - die voor dat vermis aansprakelijk is - invoerrecht en accijns wordt verschuldigd.
4.2. Die hoofdregel lijdt uitzondering indien het vermis is veroorzaakt door een buitengewone gebeurtenis als bedoeld in art. 202, lid 2, LIUD. Zoals de Raad in zijn beschikking van 10 maart 1987, no. 3/87 (in de zaak met no. 59/86), heeft geoordeeld kan diefstal niet worden aangemerkt als zo'n buitengewone gebeurtenis. Mitsdien faalt de eerste grief.
4.3. De hoofdregel lijdt ook uitzondering indien het vermis wordt opgehelderd in de in art. 9, lid 4, LbVZ bedoelde zin. Het gaat hier om opheldering in de betekenis die daaraan vanuit een oogpunt van douanetechniek moet worden gegeven. Daarbij moet in ieder geval komen vast te staan dat de vermiste goederen niet in het vrije verkeer zijn terecht gekomen. Nu het vermis door diefstal is ontstaan, kan dit laatste niet worden vastgesteld. Daarom faalt ook de tweede grief.
4.4. Appellante heeft ook nog een derde grief aangevoerd tegen de beschikking op bezwaar, maar deze mist zelfstandige betekenis en deelt derhalve het lot van de beide andere grieven. Daarom moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en Th. Groeneveld