ECLI:NL:ORBBNAA:2000:BU9693

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
15 maart 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1998-235
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en huuropbrengst verhuur woonhuis

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting die is opgelegd aan appellante voor het jaar 1994. Appellante verhuurde haar gemeubileerde woonhuis aan de M-straat vanaf 1 juli 1994 voor Naf 2.300 per maand. In haar aangifte inkomstenbelasting verantwoordde zij een zuiver inkomen van Naf 56.570, maar meldde slechts een opbrengst uit verhuur van Naf 400. De Inspecteur kwam echter bij een onderzoek in 1997 tot de conclusie dat de werkelijke huuropbrengst Naf 13.800 bedroeg, wat leidde tot de navorderingsaanslag.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de opbrengst van de verhuur van de woning tot het inkomen behoort. Appellante had de huurwaarde volgens de Gebruiksbelasting in plaats van de werkelijk genoten huuropbrengst in haar aangifte opgenomen, wat volgens de Raad niet juist is. De Raad oordeelt dat de werkelijke huuropbrengst in geld tot het inkomen behoort, zoals vastgelegd in de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943.

Daarnaast heeft de Raad zich gebogen over de vraag of de Inspecteur meerdere navorderingsaanslagen had mogen opleggen voor elk belastingjaar afzonderlijk. De Raad concludeert dat dit in overeenstemming is met de wetgeving, die bepaalt dat een navorderingsaanslag per belastingjaar wordt opgelegd.

Verder is er discussie over de opbrengst van de verhuur van roerende zaken, zoals het meubilair. De Raad bevestigt dat deze opbrengst ook tot het inkomen behoort. Appellante stelde dat kosten van afschrijving op het meubilair in mindering gebracht moesten worden, maar de Raad oordeelt dat deze kosten niet in mindering kunnen worden gebracht op het zuivere inkomen. De Raad verklaart het beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

Beschikking van 15 maart 2000, nr. 1998-235.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
inzake:
belanghebbende
tegen
de Inspecteur der Belastingen
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellante is, met dagtekening 23 oktober 1998, voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een zuiver inkomen van Naf
70.370.
1.2. Tegen de navorderingsaanslag is appellante op 21 december 1998, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Appellante heeft een verweerschrift ingediend op 10 november 1999.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 25 november 1999, gehouden op Curacao. De Inspecteur is verschenen en heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellante verhuurde haar gemeubileerde woonhuis aan de M-straat vanaf 1 juli 1994 gedurende een periode van drie jaar voor Naf 2.300 per maand. In haar aangifte inkomstenbelasting 1994 verantwoordde zij een zuiver inkomen van Naf 56.570. Zij maakte melding van de opbrengst uit verhuur van het woonhuis ad Naf 400, de huurwaarde volgens de Gebruiksbelasting. Bij de aanslagregeling is haar aangifte gevolgd.
2.2. De Inspecteur kwam bij een onderzoek van het Belastingaccountantsbureau in 1997 op de hoogte van de reële opbrengst uit de verhuur van het woonhuis. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft hij de huuropbrengst van 6 x Naf 2.300 is Naf 13.800 tot het zuivere inkomen gerekend.
3. Omschrijving van geschil en standpunten van partijen
In geschil zijn de volgende vragen:
- welk bedrag dient als opbrengst van verhuur van de woning te worden belast: de huurwaarde volgens de Gebruiksbelasting of de werkelijk genoten huurbaten?
- dient één belastingaanslag te worden opgelegd over de gehele periode van verhuur?
- behoort ook de opbrengst van verhuur van het rneubilair in het woonhuis tot het zuivere inkomen?
- kunnen kosten van afschrijving in mindering op de huurinkomsten worden gebracht?
- kunnen overigens kosten van verhuur in aanmerking worden genomen?
De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken en de pleitnota.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Vaststaat dat appellante in 1994 een bedrag van Naf 13.800 heeft ontvangen voor het verhuren van haar woonhuis aan de M-straat en van de roerende zaken daarin, het meubilair. Tussen partijen is niet in geschil dat de opbrengst van verhuur van de woning tot het inkomen behoort. Appellante houdt rekening met de huurwaarde volgens de Gebruiksbelasting (Naf 400) in plaats van met de werkelijk genoten huuropbrengst. De Raad is met de Inspecteur van oordeel dat dat niet juist is. Uit de tekst van artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (hierna: de LVIB) is af te leiden dat de werkelijke huuropbrengst in geld tot het inkomen behoort.
4.2. Appellante heeft voorts gesteld dat de Inspecteur haar zo nodig één belastingaanslag had moeten opleggen over de gehele periode van verhuur (1 juli 1994 tot 1 juli 1997) en niet drie (navorderings)aanslagen over elk belastingjaar afzonderlijk. Ook deze stelling vindt geen steun in de LVIB. Uit artikel 48 in verbinding met artikel 40 van de LVIB volgt dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd over één belastingjaar.
4.3. Partijen worden voorts verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of de opbrengst van verhuur van de roerende zaken belast is. De Raad beantwoordt de vraag bevestigend. Ingevolge artikel 3 van de LVIB behoort de zuivere opbrengst van roerend kapitaal tot het inkomen. Daaronder valt de opbrengst van verhuur van meubelen in een woning. De uitzondering van het eigen gebruik en genot van roerende zaken, welke voordelen niet tot het inkomen worden gerekend, is niet aan de orde. Het gelijk is. ook in zoverre aan de Inspecteur.
4.4. Appellante stelt dat rekening moet worden gehouden met kosten van afschrijving op het meubilair, hetgeen de Inspecteur betwist. De Raad heeft in zijn beschikking van 23 april 1998, kenmerk 1996/127 geoordeeld dat kosten van afschrijving op roerende en onroerende zaken buiten de sfeer van bedrijf en beroep niet in mindering op het zuivere inkomen kunnen worden gebracht.
4.5. Voor zover appellante stelt dat overigens rekening moet worden gehouden met kosten van verhuur zoals die van verzekering, heeft zij deze kosten tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt.
4.6. Terecht merkt de Inspecteur op dat het zuivere inkomen door enkel bijtelling van de huuropbrengst van Naf 13.800 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Immers, de drempel voor de aftrek van de buitengewone lasten wordt als gevolg van de bijtelling van de genoten huuropbrengst verhoogd met 5 percent van Naf 13.800 is Naf 690 en daarmee is nog geen rekening gehouden door de Inspecteur. Voorts is aannemelijk de stelling van de Inspecteur dat een uitkering van de SVB van Naf 2.249 niet is verantwoord in de aangifte en dat deze uitkering evenmin is meegenomen in het vastgestelde zuivere inkomen.
5. Beslissing
De Raad verklaart het beroep ongegrond.
mrs. A.W.M. Bijloos, Th. Groeneveld en C.W.M. van Ballegooijen.