ECLI:NL:ORBBNAA:2000:BU4392

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
28 juli 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1999/020
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vrijstelling invoerrechten door de Inspecteur

In deze zaak heeft appellante op 31 december 1998 een verzoek ingediend bij de Inspecteur om 11 vrachtwagens met vrijstelling van invoerrechten te mogen invoeren. Dit verzoek werd afgewezen door de Inspecteur op 5 januari 1999, waarna appellante bezwaar aantekende. Het bezwaar werd echter niet ontvankelijk verklaard op 22 januari 1999. Appellante ging hiertegen in beroep bij de Raad van Beroep voor Belastingzaken. Tijdens de zittingen op 21 april 1999 en 19 april 2000 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht.

De Raad heeft in zijn beschikking van 15 oktober 1999 enkele vragen aan partijen voorgelegd en hen gevraagd om schriftelijk te reageren. De Raad heeft vastgesteld dat de Inspecteur ten onrechte het bezwaar van appellante niet ontvankelijk heeft verklaard. Appellante had recht op het indienen van bezwaar, omdat haar verzoek om vrijstelling van invoerrechten was afgewezen. De Raad oordeelt dat appellante erop mocht vertrouwen dat de Inspecteur de belastingvrijstelling, die eerder was verleend, ook na de wijziging van de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen zou blijven toepassen.

De Inspecteur voerde aan dat de ingevoerde goederen zonder toestemming aan een bank waren verleasd, wat in strijd zou zijn met de wet. De Raad oordeelt echter dat de fiduciaire eigendomsoverdracht van de vrachtauto’s aan de bank vóór de aangifte ten invoer plaatsvond en dat dit niet onder de bepalingen van de wet valt. De Raad herhaalt zijn eerdere overwegingen en komt tot de conclusie dat het beroep van appellante gegrond is.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beschikking op bezwaar en verklaart appellante ontvankelijk in haar bezwaar. De Inspecteur wordt gelast om appellante alsnog de gevraagde vrijstelling van invoerrechten te verlenen.

Uitspraak

Beschikking van 28 juli 2000, nr. 99/020.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1. Loop van het geding
1.1. Appellante heeft op 31 december 1998 door middel van een formulier DVV de Inspecteur verzocht 11 vrachtwagens (voorzien van koeling) met vrijstelling van invoerrechten te mogen invoeren. Onder afgifte van een nota van onvolledigheid d.d. 5 januari 1999 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen. Het tegen die beschikking gerichte bezwaar van 8 januari 1999 is door de Inspecteur bij beschikking van 22 januari 1999 niet ontvankelijk verklaard.
1.2. Tegen deze beschikking is appellante op 26 april 1999, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 21 april 1999, gehouden op Curaçao. Beide partijen zijn daar verschenen en hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op de stukken van de wederpartij te reageren. Appellante deed dat bij brief van 4 mei 1999 en de inspecteur bij geschrift van 21 juni 1999.
1.4. De Raad heeft bij zijn beschikking van 15 oktober 1999 uitspraak gedaan in enige partijen verdeeld houdende vragen en voorts partijen gevraagd zich schriftelijk uit te laten over de rechtsoverwegingen onder 4.3 en 4.4. Appellante heeft daarop gereageerd bij geschrift van 13 december 1999 en de Inspecteur stuurde een brief gedagtekend 20 december 1999.
1.5. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 19 april 2000, gehouden op Curaçao. Partijen zijn daar verschenen en hebben elk een pleitnota voorgedragen en overlegd.
2. Vaststaande feiten, omschrijving van het geschil en standpunten van partijen
De Raad verwijst voor de tussen partijen vaststaande feiten en de omschrijving van het geschil naar zijn beschikking van 15 oktober 1999. De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken en de pleitnota’s.
3. Overwegingen omtrent het geschil
3.1. De Inspecteur heeft appellante niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar, omdat de ingevoerde vrachtauto’s niet aan appellante, maar aan C. in eigendom toebehoren. Deze overweging is naar het oordeel van de Raad niet deugdelijk. Appellante heeft door middel van het formulier DVV om een vrijstelling van invoerrechten verzocht. Haar verzoek om vrijstelling is bij beschikking afgewezen, zodat zij gerechtigd is bezwaar in te dienen en bij afwijzing daarvan beroep in te stellen. De Raad houdt het bezwaar voor ontvankelijk en zal de beschikking van de Inspecteur op het bezwaar reeds om die reden vernietigen.
3.2. Appellante stelt dat de Inspecteur het beleid voert om aan de belastingvrijstellingen, waarop aanspraak bestond vóór de wijziging van de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen met ingang van 15 januari 1998, na die datum toepassing te blijven geven. De Inspecteur heeft erkend dat hij vóór kennisneming van de beschikking van de Raad van 15 oktober 1999 van oordeel was dat de aan appellante toegekende belastingvrijstelling van 14 augustus 1989 niet was komen te vervallen. De Raad acht de stelling van appellante aannemelijk gemaakt. Dit brengt mee dat appellante erop heeft mogen vertrouwen dat de Inspecteur ook na 15 januari 1998 toepassing van de haar in 1989 verleende belastingvrijstelling zou blijven geven.
3.3. De Inspecteur heeft meer subsidiair gesteld dat geen vrijstelling van invoerrechten kan worden verleend omdat de ingevoerde goederen direct na invoer zijn “verleasd” aan een bank zonder voorafgaande toestemming van de Inspecteur, hetgeen in strijd is met art 10a van het UB art. 128. De Raad is met de Inspecteur van oordeel dat genoemd artikel 10a ook geschreven is voor het geval dat de eigendom van met vrijstelling ingevoerde goederen door de vrijstellingsgerechtigde fiduciair worden overgedragen. Toch treft de stelling van de Inspecteur geen doel. De fiduciaire eigendomsoverdracht van de vrachtauto’s aan de bank vond plaats in het begin van april 1998, dus vóór de aangifte ten invoer van de goederen, en op die situatie ziet artikel 10a blijkens zijn tekst niet. De stelling van Inspecteur wordt dan ook verworpen.
3.4. De Raad herhaalt overigens zijn overwegingen, opgenomen in de beschikking van 15 oktober 1999. Het gelijk is dan ook aan appellante.
4. Beslissing
De Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de beschikking op bezwaar en verklaart appellante ontvankelijk in haar bezwaar,
vernietigt de beschikking op het verzoek om vrijstelling van invoerrechten, en
gelast de Inspecteur om appellante alsnog de gevraagde vrijstelling te verlenen.
mrs. A.W.M. Bijloos, C.W.M. van Ballegooijen en LF. van Kalmthout.