ECLI:NL:ORBBNAA:2000:BU4337

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
28 juli 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1999/153
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingtarief voor penshonado's en verhuur van onroerend goed op Sint Maarten

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een penshonado op Sint Maarten, die in beroep is gegaan tegen de beschikking van de Inspecteur inzake de inkomstenbelasting voor het jaar 1997. De appellant, geboren in 1942, heeft zich in december 1995 op Sint Maarten gevestigd en wordt als penshonado aangemerkt. De penshonado-regeling houdt in dat het zuiver inkomen van de penshonado wordt belast tegen een tarief van 5%, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De appellant heeft een beroepschrift ingediend tegen de beschikking van de Inspecteur, die de aanslag in de inkomstenbelasting handhaafde, waarbij een deel van zijn inkomen tegen het normale progressieve tarief werd belast.

De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft op 28 juli 2000 uitspraak gedaan. De appellant betoogde dat het bijzondere tarief van 5% ook van toepassing zou moeten zijn op de huurinkomsten van zijn tweede woning. De Inspecteur daarentegen stelde dat de inkomsten uit onroerende goederen niet onder het 5%-tarief vallen, omdat deze niet zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 23C, derde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LIB).

De Raad heeft overwogen dat de penshonado-regeling en de bijbehorende artikelen in de LIB duidelijk zijn en dat er geen wettelijke grond is om de huurinkomsten van de appellant uit te zonderen van het 5%-tarief. De Raad oordeelde dat de inkomsten uit de verhuur van onroerend goed niet zijn uitgesloten van het 5%-tarief, en dat de appellant recht heeft op dit tarief voor zijn gehele zuiver inkomen. De Raad heeft de beschikking van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekening op basis van het 5%-tarief.

Uitspraak

Beschikking van 28 juli 2000, nr. 1999/153.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten,
1. Loop van het geding
1.1. Van appellant is een beroepschrift ontvangen op 11 juni 1999. Het beroep is gericht tegen de beschikking van de Inspecteur van 15 april 1999 op het bezwaarschrift van appellant betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1997.
1.2. De aanslag is berekend naar een zuiver inkomen van Ang 118.827, waarvan Ang 76.278 is belast naar het tarief van 5% bedoeld in artikel 23B, eerste lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 in de tekst geldend voor 1997 (hierna: LIB). De aanslag is na het door appellant gemaakte bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de beschikking op het bezwaarschrift en tot vermindering van de aanslag, in dier voege dat het tarief van 5% wordt toegepast op appellants gehele zuiver inkomen.
1.4. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, dat door de Raad is ontvangen op 14 maart 2000. Zij concludeert tot afwijzing van het beroep.
1.5. Ter zitting van de Raad van 17 april 2000 op Sint Maarten zijn appellant en zijn gemachtigde verschenen, alsook de Inspecteur. Zowel de gemachtigde als de Inspecteur heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De gemachtigde heeft daarbij één bijlage overgelegd, de Inspecteur drie bijlagen. De pleitnota’s en de daarbij behorende bijlagen behoren tot de gedingstukken. Beide partijen hebben ter zitting kennis kunnen nemen van de inhoud van de door de wederpartij overgelegde bijlage(n) en hebben daarop kunnen reageren.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellant, geboren in 1942, heeft zich in december 1995 metterwoon gevestigd op Sint Maarten. Blijkens een brief van de Inspecteur van 15 december 1995 wordt appellant geacht vanaf 20 december 1995 binnenlands belastingplichtige van de Nederlandse Antillen te zijn. Appellant wordt aangemerkt als een penshonada
2.2. Appellant woont aan de A Drive nr. 1, Z, Sint Maarten. Hij heeft een tweede woning aan de A Drive nr. 3, Z, Sint Maarten. Naar aanleiding van zijn voornemen de tweede woning te verhuren heeft appellant op 15 januari 1996 een brief gezonden aan B, werkzaam ter inspectie der belastingen op St. Maarten. In deze brief schrijft appellant met betrekking tot de te verwachten huurinkomsten onder meer het volgende:
“N.a.v. Uw mededeling dat de netto inkomsten belast zullen worden met het percentage, zoals voor mij als “Penshionado” geldt, ben ik voornemens om tot verhuur van het perceel, A Dr. 3, Z, alhier over te gaan.
Het verhuur contract zal dan ingaan per 1/2/1996 en voor 5 jaar lopen.”
B heeft tijdens een bespreking met appellant om de bovenstaande passage een accolade geplaatst en daarnaast de vermelding “akkoord” en zijn handtekening.
2.3. Voorts vermeldt appellant in deze brief:
“Uw bevestiging dat de verhuurinkomstenzoals hierboven vermeld inderdaad met het 5% tarief worden belast zie ik gaarne op korte termijn tegemoet.”
Om deze tweede passage heeft B eveneens een accolade geplaatst en daarnaast de vermelding “wordt belast met het percentage geldend voor de pensionado” en zijn handtekening.
2.4. Op 23 februari 1996 heeft appellant een huurovereenkomst gesloten met C N.V voor de duur van 5 jaren met ingang van 1 februari 1996. C N.V. heeft de huurovereenkomst tussentijds opgezegd met ingang van 1 februari 1998. Vervolgens heeft appellant per 1 september 1997 met C N.V. een nieuwe, niet opzegbare, huurovereenkomst gesloten die geldt tot en met 31 januari 2001.
2.5. Voor het jaar 1996 zijn de inkomsten uit verhuur van appellant in de belastingheffing betrokken naar een tarief van 5%. In een brief aan appellant, gedagtekend 15 april 1999 en betrekking hebbend op de aanslag 1997, merkt de Inspecteur hierover op:
“Bij het regelen van uw aangifte inkomstenbelasting 1996 heeft de inspecteur verschillende gesprekken met u gevoerd met betrekking tot het al dan niet toekennen van de penshonado status.
De uitkomst van deze gesprekken is geweest dat u als penshonado zal worden aangemerkt en dat belasting zal worden geheven naar het 5% tarief ook over het bestanddeel inkomsten verhuur onroerend goed. (…)
Gezien het belang is destijds geen splitsing gemaakt naar belast naar 5% tarief en naar normaal tarief. De inspecteur heeft voor het belastingjaar 1997 wel deze splitsing gemaakt.”
De zuivere huuropbrengsten beliepen in 1996 Ang 2.848 en in 1997 Ang 42.550.
3. Geschil
De Raad begrijpt partijen aldus, dat zij uitsluitend van mening verschillen over het antwoord op de vraag of het bijzondere tarief van 5% van artikel 23B, eerste lid, LIB (tekst geldend voor 1997) van toepassing is op de door appellant ontvangen huurtermijnen.
4. Standpunten van partijen
4.1. Appellant neemt primair het standpunt in dat ook op de inkomsten uit verhuur van op
St. Maarten gelegen onroerend goed het tarief van 5% bedoeld in artikel 23B, eerste lid, LIB van toepassing is, omdat zulks rechtstreeks uit de LIB voortvloeit. Subsidiair beroept appellant zich op het beginsel van behoorlijk bestuur dat door een bestuursorgaan opgewekt vertrouwen gehonoreerd dient te worden. Hij stelt dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat de onderwerpelijke huurinkomsten kunnen delen in het 5% tarief.
4.2. De Inspecteur bestrijdt beide standpunten van appellant. Zij meent dat artikel 23C, derde lid, LIB niet een limitatieve, doch een enumeratieve opsomming bevat van inkomsten die – in afwijking van artikel 23B, eerste lid, LIB – bij penshonado’s naar het gewone tarief worden belast. Zij stelt zich op het standpunt dat ook inkomsten uit onroerende goederen gelegen in de Nederlandse Antillen naar de bedoeling van de wetgever belastbaar zijn naar het gewone tarief. Voorts ontkent zij dat bij belanghebbende het vertrouwen is gewekt dat de huurinkomsten niettemin tegen 5% belast zullen worden.
5. Overwegingen omtrent het geschil
5.1. Vaststaat dat appellant als een penshonado geldt. De penshonado-regeling is vervat in de artikelen 23B tot en met 23D LIB (tekst 1997). Artikel 23B, eerste lid, LIB houdt in dat, indien voldaan is aan de in het eerste en het derde lid gestelde voorwaarden, het zuiver inkomen van de penshonado wordt belast naar een tarief van 5%. Artikel 23C, derde lid, LIB bepaalt dat in afwijking hiervan voor vier inkomenscategorieën het normale, progressieve tarief van artikel 24, eerste lid, LIB geldt. Naar het oordeel van de Raad behelst artikel 23C, derde lid, gelijk appellant heeft betoogd, een limitatieve opsomming. Inkomsten uit de verhuur van onroerende goederen gelegen in de Nederlandse Antillen worden niet vermeld in artikel 23C, derde lid. Zij zijn derhalve niet uitgezonderd van het tarief van 5%.
5.2. Uit het voorgaande volgt dat er geen wettelijke grond bestaat om in het onderhavige jaar de inkomsten uit de verhuur van appellants tweede woning uit te zonderen van het in artikel 23B, eerste lid, LIB genoemde tarief van 5%. Het gelijk is mitsdien aan appellant.
6. Beslissing
De Raad vernietigt de beschikking waarvan beroep en vermindert de aanslag tot een berekend naar een zuiver inkomen van Ang 118.827 en een tarief van 5% ter zake van dit inkomen.
mrs. A.W.M. Bijloos als voorzitter en de leden C.W.M. van Ballegooijen en L.F. van Kalmthout.